I.

 

Darian bekeek de modieuze, stoere knul in de reflectie van de grote spiegelwand. Het was donker en ondanks de vele, draaiende spots, die een regen van felle kleuren over de mensenmassa uitstortten, zag hij slechts de contouren van zijn gezicht. Een fraai gezicht, dat wel. Het ringetje fonkelde in zijn oor en de opstaande kraag van zijn leren jack reflecteerde de lichtstralen die op het ritme van de snoeiharde beats op hem af werden gevuurd. Darian stond in vuur en vlam, Gods glanzende geschenk aan de vrouwen der aarde.

 

Zelfverzekerd liet hij de spiegel voor wat hij was en baande zich een weg door het publiek. Hij kon zich smal maken, waardoor hij zijn doel, de bar, wat gemakkelijker zou bereiken, maar imago ging hier voor snelheid. Een van de regels uit zijn persoonlijke imago top tien: laat de ellebogen nooit het lichaam raken. Hij vertrouwde op de spreekwoordelijke scheermesjes onder de armen, een houding die hem breder maakte dan hij was.

De muziek draaide om hem heen en golfde door de menigte. Shaoni Q kreunde hees door de enorme soundwalls en de DJ deed zijn best om met haar zwoele stem en het voelbare upbeat ritme van de muziek alle zintuigen van zijn kudde te prikkelen. De jongens kwamen voor de meiden, de meiden kwamen voor de jongens en de drank en drugs veraangenaamden de wederzijdse zoektocht. Zo ook die van Darian.

 

Zijn werk aan de productielijn bij Saphic behelsde niet veel meer dan het aflezen van monitoren en het drukken van knopjes. Wie zei ook weer dat laaggeschoold werk vaak garant staat voor lucht in de kop en spieren in de armen? Na een geestdodende werkdag verkoos hij de inspanning van de sportschool, waar hij fanatiek trainend de frustratie van zijn leven in de luwte van zich af transpireerde. De spierbundels waarop hij hoopte bleven evenwel uit, ondanks de steroïden die een vaste plek in zijn kluisje hadden ingenomen.

 

Schouders en ruggen schoven moeizaam opzij. Darian weigerde zijn geënsceneerde breedte te conformeren aan de situatie en stootte tegen de arm van een man die een deel van zijn drankje over de vloer zag gaan. Een vloek weerklonk maar hij hoorde het niet. Mogelijk was het de muziek die de man overstemde, mogelijk was het ook de drugs in zijn bloed. Darian had hoe dan ook geen oog voor de man, zoals hij voor geen enkele man had. Mannen, dat waren zijn collega’s, de mensen met wie hij noodgedwongen samenwerkte. De mensen die hem veelal links lieten liggen, omdat ze hem niet mochten. Achter zijn rug om noemden ze hem een smoothie en een womanizer. Het eerste was een welgemeende belediging, het tweede was een in sarcasme gedrenkt compliment. Mannen maakten geen deel uit van zijn wereld.

Vanavond waren mannen zijn concurrenten.

 

Stapvoets bereikte hij de bar.

 

Twee jonge vrouwen stonden op de hoek en lachten om een in de muziek verdwaalde grap. Onder hun dure designerjurkjes droegen ze allebei rode pumps, het ene paar hakken net iets hoger dan het andere. Ze waren subtiel opgemaakt, en lachten hun witte tanden bloot met prachtige glossy lippen, afgewerkt met een perfect uitziende liner. Hun wenkbrauwen waren lang en zwart en krulden prachtig. Waar de linker van de twee haar zwarte haar in korte, wilde lokken met paarse highlights had opgespoten, droeg de rechter haar blonde haar juist in lange, gladde krullen tot onder haar schouderbladen.

Hij vond ze geen van beide interessant. Zeker, ze hadden hun charmes. De linker nog het meest. Haar stoere, korte kapsel had iets uitdagends en haar donkere ogen des te meer. Ze waren allebei gezegend met een prachtig, slank lichaam en zeker niet onwelwillend om dit te tonen. Maar ze waren als het dure servies in het gesloten dressoirkastje; te chique voor een eenvoudig etentje en misschien zelfs voor het kerstdiner.

 

Darian had vanavond hetzelfde doel voor ogen als elke zaterdagavond. Hij zocht een meisje uit een wat lagere klasse dan de twee cocktaildames op de hoek van de bar. Een meisje dat hem niet op voorhand een vuile blik zou toewerpen om vervolgens te roepen dat hij een weirdo, een freak of een gore gluiperd was. Een meisje dat zich niet op zijn kosten zou afvullen met drankjes van vijftien euro per stuk, om daarna zonder enige schaamte de rug te keren naar zijn Hugo Boss jasje van vorig jaar en zijn tweederangs auto.

Nee, Darian zocht een meisje dat op deze zwoele zaterdagavond op stap ging om te feesten, te drinken, te dansen en te vrijen. Een meisje dat zo nonchalant was in haar kleding, make-up en uiterlijk vertoon dat juist dit haar aantrekkelijk maakte. Een meisje dat niet te beroerd was om haar avond te beginnen met XTC, Sixth Sense, GHB of LSD, omdat ze had horen zeggen dat dit haar zou laten opstijgen van de vloer en haar dans vol passie kilometers boven de anderen zou voltrekken, in een magische sterrenhemel. En dan, wanneer ze beneveld door de drank, bevangen door de drugs en vol van wilde verlangens niet meer genoeg had aan de dansvloer om haar lusten te temmen, wanneer ze verloren in tijd en ruimte zichzelf niet langer onder controle had, dan was er Darian. Dé man.

 

Hij keek dwars door de twee giechelende cocktails en vond zijn prooi halverwege de bar, waar ze zojuist een longdrink kreeg toegeschoven door de hippe knul die haar bediende. Als een havik verkende hij het territorium. Geen knipoog, geen knik, geen subtiel handgebaar; er was geen enkele concurrent die zijn prooi met dit drankje in zijn gulzige klauwen probeerde te lokken. Als een onschuldig, smakelijk veldmuisje nam ze haar zelf bestelde drankje ter hand en keerde haar rug naar de bar. Onbewust van het roofdier dat haar besloop nam ze een slokje en staarde naar de dansende massa.

Darian zette de kraag van zijn jasje goed, streek door zijn kuif en liep nonchalant aan haar voorbij. Hij concentreerde zich op het allerminst aantrekkelijke meisje dat vlak naast haar stond. De twee leken geen vriendinnen te zijn, getuige het feit dat ze geen woord of blik met elkaar wisselden, maar de lelijkerd stond strategisch uitermate gunstig opgesteld. Darian liep naar de bar, pretendeerde een bestelling te willen doen en stootte daarbij tegen het lelijke meisje. Het was een treffer. Haar elleboog raakte die van zijn prooi en het gevolg van de subtiele, maar effectieve kettingreactie was dat de helft van haar drankje op de grond terecht kwam.

 

Hij zette zijn maandenlang geoefende masker op; een combinatie van onschuld, vriendelijkheid en schrik. Darian had tot in den treure voor de spiegel geoefend en wist zijn beide slachtoffers te overtuigen.

“Oh shit, sorry,” riep hij en legde zijn hand op de schouder van het lelijke meisje. Ze keek hem een moment verontwaardigd aan, maar zijn spel overtuigde haar en ze gebaarde dat hij zich geen zorgen hoefde te maken.

Darian knikte en liet de lelijkerd voor wat ze was. Ze was niet langer een essentieel onderdeel van zijn plan en nu kon hij zich volledig op zijn prooi concentreren.

Fase één was voltooid.

 

“Sorry,” zei hij nogmaals, ditmaal tegen het andere meisje. “Ik ben je een nieuw drankje verschuldigd.”

“Wat?” riep ze half dansend. Het ongelukje had haar bepaald niet van slag gebracht en ze leek vooral in de ban van de alles overstemmende muziek.

“Je drankje,” zei Darian op luide toon en wees naar haar halflege glas. “Blijkbaar schatte ik mezelf smaller in dan ik ben.”

Ze keek naar het glas en toen naar hem. Haar ogen waren wat glazig en in de vele lichtflitsen kon hij onmogelijk bepalen welke kleur ze hadden, maar ze waren mooi en helder.

“Fuck it,” riep ze lachend. “Helemaal oké, man.”

“Wat drink je?” hield Darian aan.

“Wat?”

Ze had moeite om zijn stem uit de muziek te filteren en hij verhoogde opnieuw zijn volume, terwijl hij een stap dichterbij zette.

“Wat drink je?”

“Elevator,” antwoordde ze, terwijl ze haar linkerarm in de lucht stak als een verlengstuk van haar soepele heupbewegingen. Hij bestelde twee Elevators en gaf haar een van de glazen.

“Hier,” zei hij. “Zet die andere maar weg. Deze is van mij en de rest wat je vanavond drinkt ook.”

Zonder aarzelen dronk ze haar vorige glas leeg, zette het achter zich op de bar en nam het nieuwe glas van hem aan.

Bingo, fase twee was voltooid.

 

“Ik ben Darian,” zei hij en stak zijn hand uit.

“Kyra,” zei ze en schudde zijn hand. Haar vingers waren klein, net als de rest van haar lichaam. Hij schatte haar een jaar of achttien, jonger wellicht.

Wat zijn tien jaar verschil op een mensenleven, dacht hij.

Kyra had haar haar opgestoken en in talrijke kleuren geverfd, die in de lichtflitsen van de dancing een eigen leven leidden. Ze was klein van stuk, maar droeg laklaarsjes met hoge plateauzolen en nog veel hogere hakken, waarmee ze haar lengte enigszins compenseerde. Ze maakten bovendien haar billen, gehuld in een strak, paars minirokje, zeker niet minder aantrekkelijk.

Haar navelpiercing weerkaatste de laserbeams en leek op een parel als middelpunt van de abstracte tatoeage op haar buik. Haar borsten waren klein en accentueerden haar prille leeftijd, al deed het strakke latextopje ze groter lijken.

 

“Wat doe jij?” vroeg ze dansend.

Hij kon haar vertellen dat hij veertig uur per week afval van PE-HU controleerde alvorens het op de lopende band in de processor verdween waar er korrels van werden gemaakt voor recycling, maar eerlijkheid had hij na een tiental mislukte versierpogingen al lange tijd geleden opgegeven. Polyetheen Heavy Usage omsmelten viel als gespreksonderwerp in dezelfde categorie als darmspoelingen en het paargedrag van malariamuggen. Nee, op zaterdagavond had hij een heel andere roeping.

“Freelance videoartiest,” zei hij en probeerde voorzichtig haar heupbewegingen te volgen, zonder aan mannelijkheid in te boeten. “Ik maak videokunst. Dans, muziek, de schoonheid van het lichaam en de kracht van de levenslust.” De zin rolde vloeiend over zijn lippen.

“Nee,” zei Kyra lachend en tikte met haar wijsvinger op het puntje van zijn neus.

“Wat is je wave? Wat doe je?”

“Oh,” zei hij en lachte terug. “Ik ben allround, maar mijn voorkeur gaat toch uit naar Sixth Sense.”

Kyra’s gezicht begon te stralen.

Ze nam een flinke slok Elevator, draaide zich naar hem toe en plaatste zonder te kijken haar glas op de rand van de bar. Het wankelde een fractie van een seconde, alvorens de zwaartekracht besloot dat het te ver over de rand helde. Het kantelde, viel en spatte op de stenen vloer uit elkaar. De muziek overstemde het geluid van de rondspringende scherven en haar roes verdoofde het gevoel van de koude spetters drank tegen haar blote knieën. Ze had overduidelijk al gebruikt.

 

Fase drie kon beginnen.

 

“Dat is ook de mijne,” zei ze en keek diep in zijn ogen. Ze stond instabiel op haar voeten en hoewel ze nog danste, was ze de beats van de muziek kwijtgeraakt en volgde een ritme dat alleen in haar eigen hoofd bestond.

Darian was gefascineerd. Shit, ze leek amper oud genoeg om hier binnen te mogen!

Hij had vanavond nog niets gebruikt. De eerste twee fasen van zijn jacht waren cruciaal voor het slagen van de avond en daarbij moest hij helder kunnen denken. GHB zou zijn concentratie smoren als een warme deken, terwijl LSD zijn wereld te intens en prikkelend maakte. Vaak zocht hij zijn toevlucht tot een van beide als het einde van alweer een vruchteloze nacht naderde, maar nu was alertheid nog even geboden.

“Als je wilt,” zei hij terwijl hij op zijn borst klopte, “dan heb ik nog wel het een en ander bij me. Misschien kunnen we samen een wave doen.”

 

Ze gaf hem een knipoog en even leek het er op alsof ze hem doorhad, maar de immens populaire partydrug had haar verstand reeds ingekapseld. Een shot Sixth Sense was voldoende om alle remmingen los te gooien. Het was als een mix van het goede van alle drugs. Sixth Sense nam alle spanningen en onzekerheden weg. Het verdoofde, het plezierde. Het maakte gek en het maakte geil. Het gaf de vlinders van een jonge verliefdheid en het vuur van de eerste zoen. Sixth Sense kende geen tijd, geen zwaartekracht en geen verantwoordelijkheden. Er was geen wachttijd voordat het de poorten van het brein platwalste en liet geen bijwerkingen achter wanneer het diezelfde poorten een uur of zes later weer achter zich liet. Het was een vat waarin LSD, marihuana, XTC, GHB en cocaïne bij elkaar waren gegooid, waarna al het slechte er uit gezeefd was en de puurheid van de ultieme flash overbleef. Als de uitvinder het recept van Sense geheim had gehouden, dan had hij de Coca Cola van de partyscene op zijn naam staan.

 

Kyra drukte haar jonge lichaam tegen hem aan en trok hem aan zijn shirt voorover, tot ze haar lippen tegen zijn oor kon leggen.

“Laat maar eens zien wat je te bieden hebt,” zei ze schor.

 

Darian nam haar mee naar het halletje tussen de grote zaal en de toiletten. Volgens de ongeschreven regels werd hier alles gebruikt dat God verboden had. In groepjes stonden de bezoekers leunend tegen de muur of zaten gehurkt op de grond. Een enkeling was met gestrekte benen gaan zitten en staarde verdoofd voor zich uit. Er werd gedeald, gezoend, geslikt, geneukt en gespoten. De donkere hoekjes aan weerszijden van het halletje waren het tochtvrije toevluchtsoord van een ieder die zich wilde overgeven aan de verlokkingen van een lijntje of een shot en van hen die hun seksuele driften niet konden temperen tot ze de privacy van hun eigen huis hadden gevonden. Hier werden drempels weggeslagen en persoonlijkheden gekneed. Hier werden deuren naar nieuwe dimensies geopend en zintuiglijke prikkels aangeboord die het normale menselijke kunnen te boven gingen.

Kyra liet haar hand in die van Darian glijden.

Dit wordt verdomme een fucking goeie nacht, dacht hij, en sloot zijn vingers om die van haar. In zijn binnenzak brandde een willekeur aan drugs en fase drie van zijn goed voorbereide plan kon niet meer stuk.

 

De twee naalden waren steriel verpakt en zoals dat gebruikelijk was, bood Darian haar de naald aan zonder deze met zijn eigen handen uit het plastic omhulsel te halen.

“Wanneer was je laatste shot?” vroeg hij.

“Gisteravond,” loog Kyra. Het ging hem geen flikker aan dat ze amper twee uur geleden haar ouderlijk huis had verlaten en bij een dealer in de stad haar eerste shot had gehaald. Als zeventienjarige had ze geen alternatieve manier om aan haar drugs te komen en zonder de kick van die eerste flash ging ze niet stappen. De man die haar de drugs had verkocht was geen bekende, maar zijn verzorgde uiterlijk, goede gebit en keurige Nederlands getuigden van een betrouwbare bron, bij wie ze liever een shotje haalde dan bij het louche groepje dat zich altijd bij het station ophield. De drugs daar waren goedkoper dan in de binnenstad, maar de kwaliteit liet vaak te wensen over. Ze moest er niet aan denken dat haar ouders er middels een nachtelijk ziekenhuisbezoek achter zouden komen dat ze in de wave zat.

 

Darian aarzelde. Haar ogen en lichaamstaal verrieden dat ze nog onder invloed was en hij had geen idee of een dubbele dosis Sixth Sense niet teveel was voor een meisje van amper vijftig kilo.

Wat een jong ding is het nog, dacht hij. Ze had een heerlijk lichaam en haar naïeve wulpsheid maakte hem gek.

Fuck it, er is nog nooit iemand doodgegaan aan een overdosis Sixth Sense. Ze kan er alleen maar geiler van worden.

Hij gaf haar het buisje met de transparante vloeistof, nam er zelf ook een en allebei prepareerden ze met geoefende vingers de spuit. Terwijl de muziek door de hal bonsde doorboorden de beide naalden vrijwel gelijktijdig de zachte, dunne huid van hun onderarmen en een moment later gleed de vloeistof geruisloos in hun aders.

 

De flash van een shot Sixth Sense liet nooit lang op zich wachten. De drug vond zijn weg door de bloedbaan in een razend tempo en nog voordat hun eerste zoen ten einde was voelde Darian dat het begon. De vlinders in zijn buik waren steevast de voorbode van wat er komen ging. Dat gold ook voor de prettige jeuk die hij als een nest krioelende spinnetjes over zijn rug voelde kruipen. De jeuk kwam en ging, dat deed hij altijd, waarna de dosis Sixth Sense in zijn bloed zijn naam eer aan deed. Zijn gehoor veranderde, zijn blik verruimde. Uit de eentonige beats kropen de verborgen tonen van de muziek. De onhoorbare melodie van het genot, die bovenaardse klanken die alleen door de oren van Sixth Sense gehoord konden worden. Ze tilden hem van de grond en droegen hem mee als engelen. Hij zag het halletje verbreden en een stortvloed aan kleuren stroomde door alle deuren, gaten en kieren. Norse gezichten werden vrolijk, ogen begonnen te lachen en de lucht smaakte naar een exotische zomer. Kyra straalde, haar hele lichaam straalde.

Haar fucking aura geeft licht, hoorde hij zichzelf denken en hij genoot van de verschijning die voor hem stond. Dat prachtige, lieve meisje wier haar nu begon te schijnen als een opkomende zon. Haar ogen fonkelden in het licht dat alleen hij en zij konden zien.

 

Kyra...

 

Kyra...

 

Kyra, Kyra, Kyra. Haar naam klonk als een gedicht en symboliseerde al het goede in de wereld. Kyra was van hem en hij was van Kyra. De nacht was van hen allebei.

Ze zweefde om hem heen en de muziek wikkelde zich om haar lichaam. Hij zag de melodie en streelde hem met zijn handen. Ze voelde warm. Warm en lekker.

 

Kyra, Kyra, Kyra...

 

Haar lippen bewogen, maar hij hoorde haar niet. Zijn ogen gleden over haar lichaam, tot haar hand, omgeven door een stralenkrans, zijn kin zachtjes omhoog duwde. Opnieuw bewogen haar lippen en ditmaal zag hij de woorden.

“Ik wil je, Brian.”

Darian, dacht hij. Het is Darian. Maar de wil om haar te corrigeren ontbrak. Het was niet erg, het was goed.

Als Kyra Brian wilde, dan kreeg ze Brian. Fuck it. Na vannacht zou hij haar retourneren als een huurauto: opgereden en volgetankt. Geen legitimatie vereist.

 

Haar tong gleed over zijn wang en daarna kuste ze zijn voorhoofd. Haar zoen rolde over zijn hele gezicht, hoewel haar lippen al geen contact meer met hem maakten.

Hij sloot zijn ogen en zag nu alleen nog de kleuren. De vele kleuren die geen nuchter mens kon zien. De kleuren die alleen Sixth Sense zichtbaar kon maken.

Op de tast vond hij haar gezicht en drukte zich tegen haar aan. Hij zoende haar met de meest oprechte liefde. Hij wist maar al te goed dat het geen liefde voor haar was, maar voor de drugs. De drugs was heerlijk en zoet en gaf hem een dimensie waarin hij wilde leven en sterven. Kyra was vanavond zijn reisgezel. Morgenochtend... nee, dacht hij, er is geen morgenochtend. De nacht is en de nacht blijft.

 

Ze vreeën in het halletje. Zijn handen gleden over haar topje en onder haar rokje. De drugs maakten haar lichaam vrij van elke onvolkomenheid. Hij zoende haar op elke plek waar hij haar kon zoenen. Ze rook fantastisch, ze smaakte fantastisch en ze klonk fantastisch.

Kyra... Kyra...

De naam gonsde door zijn hoofd.

“Brian...”

Kyra...

“Brian...”

“Wat?”

“Ik wil even naar buiten.”

“Waarom?”

Ze trok hem aan zijn hand mee. Haar vingers voelden een beetje klam. Was dat zojuist ook al het geval?

 

De broeierige atmosfeer ontsnapte in de nacht toen Darian de zware deur opende als de luchtsluis van een ruimteschip ergens in het luchtledige. Buiten was het aangenaam koel en hoewel het al tegen twaalven liep, was er minstens zoveel licht als binnen. De gele LED-spots verlichtten de oude bomen, gevelverlichting trokken het publiek naar de kroegen en op de terrasjes flakkerden tientallen vlammetjes. Dit was de binnenstad op zaterdagavond; muziek schalde uit open deuren, er werd gelachen en gedronken en het zachtgele licht wierp sfeervolle schaduwen op de eeuwenoude gebouwen.

Darian zag de grote eikenboom aan de overkant van het kleine, ronde pleintje en projecteerde zichzelf zittend in het denkbeeldige gras, leunend tegen de dikke stam. Hij wilde niet lopen, hij wilde onderuit zakken. Wegdromen, vrijen en genieten. Maar het onheilspellende voorgevoel dat hij had gekregen toen Kyra ineens naar buiten wilde, werd sterker en vertelde hem dat fase drie dreigde te mislukken. Die vrees werd direct werkelijkheid toen ze plotseling voorover bukte en met een misselijkmakende keelklank de inhoud van haar maag ledigde. Met een onaangenaam geluid spetterde de klonterige pap op de gladde kasseien en raakte daarbij ook zijn keurig gepoetste Giorgio’s.

 

Gadverdamme, dacht hij. Dat heb ik weer.

Terwijl hij om zich heen keek, hopende om niet het mikpunt van spot te worden bij het uitgaanspubliek op straat, dacht hij een moment na over zijn strategie. Met de lichtgekleurde spetters op zijn schoenen kon hij leven, maar tering, wat zou dat kind nu uit haar mond stinken. Een pufje van zijn breathspray zou een hoop schelen, maar hij wist uit eigen ervaring dat de sterke mintsmaak in combinatie met Sixth Sense garant stond voor een hevig prikkende en jeukende tong.

“Zeg, gaat het een beetje?” vroeg hij en legde zijn hand tussen haar schouderbladen. Ze kwam langzaam overeind en veegde haar mond af met de rug van haar hand.

“Fuck man, ik voel me ineens zo kut,” antwoordde ze, met de stem en ogen van iemand die plotseling werd geveld door een ernstige griep. Ze keek hem waterig aan en staarde toen over zijn schouder naar een groepje feestende studenten, die brallend uit de naastgelegen kroeg kwamen en willekeurige onderdelen van het straatmeubilair ten dans vroegen.

“Teveel lawaai man,” zei ze. “Ik trek het even niet.”

“Kom mee,” zei Darian en liep om haar heen, zodat hij de hand kon pakken die ze niet had gebruikt om haar mond af te vegen. Vlakbij de achteruitgang van de dancing, waar het hobbelige straatje zijn weg vervolgde in de richting van het kerkplein, bevond zich een smal steegje tussen twee blinde muren. De verlichting was hier beperkt tot een minimum en er stonden afvalcontainers van een om de hoek gelegen restaurant. Voor iemand met een bad trip, op zoek naar een rustig plekje, was dit de beste optie die hij zo snel kon bedenken. Ze konden beter daar even gaan zitten, dan dat hij zou proberen om haar mee naar huis te krijgen.

 

Naar huis, dacht hij. Jezus fucking Christus, wat moet ik thuis nog met dat kind. Mijn hele bed laten onderkotsen zeker?

Het was duidelijk dat er vanavond geen fase vier meer zou komen.

 

Kyra liet zijn hand los en zakte door haar knieën tussen de twee grote, stalen containers. Hoewel ze stevig waren dichtgetrokken, hing er toch de geur van bedorven voedsel. Onder normale omstandigheden was deze waarschijnlijk niet eens waarneembaar, maar Sixth Sense kende geen subtiliteit wanneer het ging om zintuiglijke waarneming. Kyra ging met opgetrokken knieën op de grond zitten, met haar rug tegen de stenen muur en legde haar voorhoofd op haar gekruiste armen.

“Dat van gisteravond was bullshit, hè?” vroeg Darian, terwijl hij met zijn handen in zijn zakken voor haar bleef staan.

“Wat bedoel je?” vroeg ze zonder hem aan te kijken. Haar lichaam schokte zachtjes en hij vermoedde dat ze zo meteen opnieuw ging overgeven.

“Je laatste shot. Je zei dat je gisteravond voor het laatst had gebruikt.”

Kyra zuchtte.

“Heb je vanavond al een gehad?” vroeg hij.

“En wat dan nog?”

“Godverdomme, Kyra. Je gaat toch geen dubbele Sense pakken.”

“Ben je nu ineens mijn vader?” mompelde ze vanuit haar schoot. Ze richtte haar hoofd even op en spuugde de vieze smaak van het braaksel uit haar mond, waarna ze haar hoofd weer op haar armen legde.

 

Het licht in het steegje was niet toereikend om te kunnen zien dat ze geen speeksel, maar bloed had gespuugd.

 

Darian zuchtte. “Hoe oud ben je?”

“Zeventien.”

“Wat?”

“Ze-ven-tien,” herhaalde ze cynisch, alsof ze een moeilijk woord uit een boekje voorlas aan een kind.

 

“Kutzooi!” riep Darian. “En daar kom je nu mee?”

Hij keek behoedzaam om zich heen of niemand hem gehoord had, maar het steegje was donker en verlaten, behoudens de echo van de joelende studenten op het pleintje om de hoek.

Zeventien. De tien jaar verschil maakten hem niets uit, maar het feit dat ze onder de achttien was kon hem in grote problemen brengen. Over drugsverschaffing aan een minderjarige werd niet lichtzinnig gedacht en al helemaal niet als hij verantwoordelijk werd gehouden voor een overdosis.

 

Wat ga je doen, Darian? Wat ga je fucking doen?

Het lukte hem niet om zijn gedachten helder te krijgen. In zijn hoofd stond een tredmolen, met een hamster die de pootjes onder zijn lijf uit rende. De Sense had hem zijn concentratievermogen volledig ontnomen.

Kyra maakte een kokhalzend geluid en wist nog net op tijd haar hoofd opzij te gooien, zodat ze niet over haar eigen schoot braakte.

Een donkerkleurige, waterige massa spoot uit haar mond en kletterde op de kasseien. Zwarte spetters verschenen op haar been.

Ze richtte haar verschrikte blik op Darian die zelf ook direct besefte wat hij zag.

Bloed.

 

“Fuck Kyra, wat doe je?”

De paniek vervormde haar gezicht. “Ik... oh man... help me...”

Ineens dook ze voorover en greep naar haar buik. Ze wilde schreeuwen, maar nog voordat ze de lucht uit haar longen kon persen braakte ze opnieuw bloed uit. Deze keer liep het over haar topje en haar blote buik. Het droop van haar kin en Darian sloeg van schrik een hand voor zijn mond.

Een vampier. Een fucking vampier.

De drug toonde hem een meisje dat zojuist haar tanden in de nek van een onschuldig slachtoffer had gezet en een deel van haar bloedmaal over zichzelf had gemorst.

Kyra viel opzij, sloeg met haar hoofd op de stenen en begon te stuiptrekken. Haar linkervoet trapte onwillekeurig tegen de zijkant van de container en de hak maakte een hol geluid tegen het staal. Darian hurkte bij haar en probeerde haar armen, maar vooral haar benen stil te houden.

Ze beet op haar tanden en hij voelde hoe haar hele lichaam begon te verkrampen. Met gesloten mond proestte ze, waardoor opnieuw het bloed tussen haar lippen door sproeide.

“Wat heb je gebruikt?” vroeg Darian wanhopig. “Wat heb je in godsnaam gebruikt?”

Ze gaf geen antwoord en rolde zich op in een volledig verkrampte houding, haar ogen stijf dichtgeknepen.

 

Een embryo in een baarmoeder, dacht Darian. Fuck it, ik begin te trippen.

Een egel. Dat is het. Een opgerolde egel. En dadelijk rijdt er een auto overheen en dan liggen haar darmen platgewalst op het asfalt.

Hij rook het bloed, hij proefde het zowaar. De stemmen van cafébezoekers krioelden in zijn nek, maar toen hij omkeek zag hij niemand. Werd hij bespied? Hadden ze hem door? Minderjarige meisjes misbruiken? Vuile gluiperige fabrieksarbeider in je fancy outfit!

Kyra’s lichaam schoot opnieuw in een kramp. Ze strekte haar ledematen en sloeg zo hard achterover dat ze even van de grond leek te komen.

Een exorcist, dacht hij. Ik moet een exorcist!

Ze viel achterover op haar rug en toen ze haar dichtgeknepen ogen plotseling wijd opende, liepen er tranen van bloed over haar gezicht. Haar hele ogen vulden zich met bloed, tot er twee dieprode poeltjes op haar gezicht lagen, die over haar wangen naar beneden stroomden. Ze maakte een rochelend geluid, alsof ze stikte in haar eigen braaksel. Of haar tong.

 

Ze gaat ontploffen, dacht hij. Ze gaat opzwellen als een ballon en dan springt ze uit elkaar en dan hangt alles onder het bloed.

Haar bloed.

Zeventien jaar, een overdosis dankzij mij.

Fuck!

 

Kyra kromde haar rug en snakte naar adem. Haar hele gezicht was veranderd in een bloederige massa. Het kwam uit haar mond, uit haar neus en uit haar ogen. Een uitdijende plas vormde zich onder haar hoofd en baande zich een weg naar de diepe spleten tussen de kasseien.

 

Een laatste borrelende keelklank, een laatste stuip.

 

Kyra ontspande. Haar ogen bleven open staan, doordrenkt met bloed.

Een eindje verderop klonk het geluid van een paar Giorgio’s die met haastige stappen het steegje verlieten. Vijf donkere uren zouden nog verstrijken voordat Kyra’s ouders bij het ochtendgloren uit hun slaap werden gebeld om te vernemen dat hun enige dochter nooit meer thuis zou komen.

 

Ferdy wreef de slaap uit zijn ogen. De zomer zat nog in de knop, maar de nachten begonnen al op te warmen en daar hield hij niet van. Vroeger ja, toen hij nog in een bed sliep, omringd door de warmte van een donzig dekbed en zijn lieve vrouw, maar een aantal strenge winters had zijn huid dik gemaakt. Te dik voor de warmte van de zomer.

Hij had slecht geslapen vannacht en het enige waar hij behoefte aan had was een bodem in zijn maag, zodat hij zijn dagelijkse dosis alcohol beter de baas kon. Zijn vuile vingers wreven over zijn zware oogleden. Tien jaar geleden zou hij nog gestruikeld zijn over de ongelijke kinderkopjes, wanneer hij niet keek waar hij liep. Het zwerven viel hem toen nog zwaar, maar in de loop der jaren had hij afstand genomen van de gevoelens voor zijn vrouw en zijn beide kinderen. Natuurlijk miste hij ze af en toe nog, vooral tijdens de kerstviering bij het Leger, maar de band was als een uitgerekt elastiek. Hij werd steeds dunner en dunner en het was een kwestie van tijd voordat hij helemaal zou knappen. Hij gunde hen alle drie het beste. Dat was zo toen hij ze verliet na de massale ontslagronde onder het storingspersoneel bij Energyze en dat was nu nog steeds zo. De schaamte om het verlies van zijn baan bij de gekwelde energiereus was groter dan de financiële nood die hem dat bezorgde en die avond, toen hij aankondigde dat hij pizza voor ze ging halen, stond zijn drastische besluit vast.

 

Inmiddels was Ferdy gewend aan zijn dakloze bestaan. De gitaar die hij van zijn laatste geld had kocht had hem zowaar een nieuwe hobby en een schamele bron van inkomsten bezorgd. Het instrument was bekrast, gedeukt en gehavend, net als hijzelf, maar dat droeg alleen maar bij aan hun onderlinge vriendschap. Ferdy en zijn gitaar waren onafscheidelijk, zo wisten de stadswachten, de mensen van de opvang en iedereen die hem ooit had horen spelen op de markt, bij de Onze Lieve Vrouwekerk of bij de oude brug.

Zijn bier en zijn avondeten bekostigde hij van het geld dat in de loop van de dag de weg naar zijn gitaartas vond en zijn ontbijt haalde hij op vaste plaatsen uit de containers. Zijn favorieten waren de bakken van D-Lite, een trendy restaurant in het uitgaansgebied van het oude centrum. Enerzijds kon hij zich opwinden over de hoeveelheden voedsel die achteloos werden weggeworpen, maar anderzijds was het zijn dagelijkse en niet onaangename doe-het-zelf buffet.

 

Vanochtend had hij pech.

Het steegje waar de containers van D-Lite stonden was afgezet. Sterker nog, de containers zelf waren afgezet. Roodwit gestreepte linten die van muur tot muur de ingang van het steegje afsloten, moesten duidelijk maken dat de politieagenten er niet zomaar stonden, ook al begreep de jonge Marokkaanse vrouw dat blijkbaar niet. Ferdy keek een moment toe hoe ze een agent probeerde over te halen om haar door te laten. Ze had het over persvrijheid, bewegingsvrijheid en ze wilde weten wat er aan de hand was met het meisje dat in een grote plas bloed tussen de containers was gevonden. Even later werd er een wit zeil gespannen dat niet alleen het tengere, grauwe lichaam op de grond, maar ook de containers met zijn potentiële ontbijt aan het zicht onttrokken.

 

Teleurgesteld liep Ferdy door naar de oude brug. Zijn maatje Richard was daar meestal wel te vinden rond deze tijd. Doorgaans gebruikte hij ’s avonds laat zijn laatste shot heroïne en sliep dan door tot hij werd gewekt door de eerste vrachtwagens die de winkels kwamen bevoorraden.

Ferdy kende Richard al bijna tien jaar. Ze waren ongeveer gelijktijdig op straat beland, zij het om verschillende redenen. Richard was verslaafd. Zijn vriendin kon het niet langer aanzien dat hij elke avond een dosis zat te chinezen boven de keukentafel in hun kleine flatje. Toen ze voor de zoveelste keer de aansteker en het stukje folie met het kostbare goedje uit zijn handen had geslagen, was er iets in hem geknapt. Hij had teruggeslagen, iets waarvoor hij zich tot op de dag van vandaag schaamde. Richard was een goeie kerel, een slachtoffer van zijn eigen zwakke wil. De maatschappij had hem uitgekotst en hij had de kracht niet om op te staan en terug te kruipen. In plaats daarvan had hij zich in zijn rol geschikt. Toen het medicijn tegen AIDS zijn opwachting maakte en de vrees voor vuile naalden uit de scene verdween, zei Richard de folie en het snuifpijpje vaarwel en zocht zijn toevlucht tot de spuit, die een intensere en prettigere flash veroorzaakte.

 

Hoe krijg je het toch altijd weer voor elkaar, dacht Ferdy, terwijl hij de gitaar op zijn rug in balans schoof en voorzichtig afdaalde in de struiken langs de reling van de brug. Richard was geen toonbeeld van evenwichtige motoriek, maar desondanks zocht hij telkens weer dat onmogelijke plekje onder de brug op. Geen hond die de moeite nam om de dichtbegroeide, steile helling af te dalen en daardoor bleef dat kleine beetje privacy van Richard een geheim dat hij alleen deelde met Ferdy.

Stapje voor stapje liep hij naar beneden, zijn hand glijdend over het ruwe hout van de brug, hoewel hij wist dat hij geen grip zou vinden als zijn voeten plotseling weg gleden. Beneden zag hij de versleten kistjes van Richard al, zijn hakken begraven in het vochtige zand. Hij zat natuurlijk weer rechtop te slapen tegen de betonnen fundering.

 

Ferdy zette nog enkele voorzichtige stappen en toen hij nog een meter van het laagste punt verwijderd was liet hij de zwaartekracht zijn werk doen en holde de laatste passen naar onder. De gitaar stootte tegen zijn arm toen hij naast zijn goede vriend tot stilstand kwam.

Richard zat inderdaad met zijn rug tegen de fundering, zijn kin op zijn borst. Ferdy had hem met plezier wakker geschud, om samen op zoek te gaan naar iets te eten, maar wat hij te zien kreeg zou zijn eetlust voor de rest van de dag –misschien wel voor de rest van zijn leven- verpesten. Zijn linkerhand lag met de rug op de grond, de heroïnespuit nog tussen zijn vingers geklemd. Ferdy zag dat het niet de spuit was die hij zo vaak bij Richard had gezien. Dit was een ander model, een andere kleur ook.

 

Was hij bij een nieuwe dealer geweest?

 

Richards oog stond wijd open en staarde levenloos naar zijn voeten. Zijn huid was asgrauw en zijn smalle, magere borstkas, slechts gekleed in een afgesleten trui, ging niet op en neer in het ritme van zijn ademhaling.

Het feit dat zijn beste vriend dood was, viel in het niet bij de aanblik die Ferdy kreeg toen hij om de voeten van Richard liep. De andere helft van zijn gezicht was... weg.

Zijn kaak zat nog op zijn plaats, maar halverwege zijn wang was zijn gezicht tot boven zijn slaap weggereten, alsof een grote klauw zijn hoofd had opengescheurd. Zijn oor hing in een bloederige huidstrook op zijn schouder en in de overblijfselen van zijn oogkas kropen mieren en kleine vliegjes. Zijn gebit was nog intact, maar door de afgescheurde wang leek het alsof rechter Richard maniakaal grijnsde, terwijl linker Richard emotieloos voor zich uit keek. De rechterkant van zijn vaalgroene trui was doordrenkt met bloed en donkerbruin gekleurd. De zwarte vlekken voor Ferdy’s ogen, veroorzaakt door het hevig bonzen van zijn hart, gleden over de mouw van de bloederige trui naar Richards rechterhand, die opengesperd op de grond lag. In de palm van zijn hand, deels geklemd tussen zijn vingers en zijn gespleten nagels, lag de bijna ondefinieerbare pulp van witgeel lichaamsvet en in bloed doordrenkte huid. Precies in het midden, lag een papperige witte klont die als een misselijk schepsel met zijn ene pupil naar boven staarde. In Richards hand lagen de ontbrekende stukken van zijn eigen gezicht.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

II.

 

Vier maanden later.

 

 

 

Christa tikte met haar nagels op de behuizing van de kleine MP7 recorder, terwijl ze met haar andere hand de telefoon tegen haar oor hield.

“Weet je het zeker?”

“Waarom niet?”

Haar collega Rachida had er geen doekjes om gewonden in de proefopzet van haar artikel.

“Politie laat foute drugsdealers vergif verkopen aan minderjarigen? Ik hoop dat je er geen gelazer mee krijgt, Ida.”

Rachida reageerde koeltjes. “Het klopt toch? Ze doen er geen flikker aan.”

Christa haalde haar schouders op. “Ik zou de nadruk liever leggen op de dealers dan op de politie.”

“Chris, weet je nog dat stuk dat ik begin mei geschreven heb? Dat meisje van zeventien dat dood gevonden was?

“Die met die overdosis?” zei Christa. “Die had toch een dubbele lading Sense genomen?”

“Nee, ik heb haar gezien. Chris, dat kind zag er uit alsof ze bij haar enkels was gepakt en vijftig keer met haar gezicht tegen de muur geslingerd. Je had dat bloed moeten zien, dat doet een overdosis Sense niet. Zo erg als toen is het gelukkig niet meer voorgekomen, maar de straten liggen nog altijd bezaaid met rotzooi en zolang er niemand optreedt tegen die Oost-Europese gifmengers blijf ik keihard.”

“Schuurman zal toch dwarsliggen.”

Ida lachte. “Hij doet maar. Ik zie je morgenvroeg, meisje. Ik ben alweer veel te lang aan het overwerken.”

Christa hing op en richtte haar aandacht weer op haar scherm. De middag liep ten einde en ze wilde graag op tijd naar huis. Met een zucht scrollde ze naar boven en las het laatste stuk van haar artikel opnieuw.

 

“Ranco Meertens presenteert zich niet alleen als aanvoerder van de groep, maar zowaar als een echte showhost. De flamboyante jongeman zou het nog ver kunnen schoppen in de politiek, ware het niet dat hij met zijn strijd tegen dierproeven elke kans op een normale toekomst in de maatschappij heeft verspeeld. Toch lijkt Meertens zich niet ongemakkelijk te voelen in de schaduw van de terrorismewetgeving, zo blijkt als hij op deze zonnige middag op de barricades springt voor de poorten van Medical Invest. Meertens maakt een opsomming van alle dieren die op jaarbasis in het bedrijf worden gebruikt voor medicinale proeven en bij elke soort die de revue passeert weet hij de groep verder op te hitsen. Het mag een wonder heten dat Henri Veldman, die de ondankbare taak van persvoorlichter op zijn bord heeft gekregen, de moedige weg naar buiten vindt om Meertens en zijn aanhangers toe te spreken.

Onder luid gejoel probeert Veldman vergeefs om de groep te overtuigen van de goede bedoelingen van zijn werkgever en diens betrokkenheid bij het welzijn van de dieren. Veldmans woorden klinken ingestudeerd, een speech die hij vaker heeft afgestoken en in schril contrast staat met de spontane, ongeremde doch opportunistische weerwoorden van Meertens. Wanneer Veldman zich beroept op het Europees besluit van 2017, waarin de afspraken over het gebruik van proefdieren en het toezicht zijn aangescherpt, barst het ongenoegen volkomen los. Meertens aanhangers willen geen verscherpte afspraken, ze willen een verbod en nadat een van de toehoorders de woorden van Veldman, tot groot genoegen van zijn omstanders, betitelt als ‘slap gelul van een fascistische moordenaar’, geeft de voorlichter zich gewonnen en keert hen zwijgend de rug toe.”

 

Christa tikte met haar nagels op het bureaublad en typte vervolgens de slotregels onder haar artikel.

 

“Terwijl Veldman zich naar binnen haast, klimt Ranco Meertens opnieuw op het muurtje dat het logo van Medical Invest draagt en heft zijn armen op alsof hij de Verlosser zelf is. Triomfantelijk begint hij aan zijn eindrede, die het bedrijf afschildert als een slachthuis en een brandhaard van corruptie, leugens, en alles wat er mis is met onze maatschappij. Meertens besluit zijn rede met de stelling dat de mensheid een virus is, dat consumptie heeft verheven tot de kunst van totale vernietiging. Dodelijke ziektes zijn het antwoord van de natuur op onze destructieve driften, waarmee we alles en uiteindelijk ook onszelf, te gronde richten. De grootste slachtoffers van deze vernietiging zijn al die onschuldige dieren, die toch al geen mogelijkheid tot kiezen hebben.”

 

Christa zette haar computer uit en verzamelde haar spullen.

Twee jaar werkte ze nu bij NedNews en voor haar gevoel had ze alles in huis dat een goede journaliste nodig had. De opleiding die ze had genoten toen ze bij haar ouders in Oostenrijk woonde had haar alle disciplines van het vak bijgebracht en de ontelbare praktijkopdrachten en stages in en rond Wenen hadden haar een duidelijk en eerlijk zelfbeeld opgeleverd. Ze wist hoe ze het publiek kon boeien, ze wist hoe ze moest graven naar de juiste materie, naar de juiste personen. Als ze maar eens de kans kreeg om een groot artikel te schrijven. Het hoefde geen prijswinnaar te zijn, maar een artikel waarmee ze kon laten zien dat ze meer in haar mars had dan de kerkblaadjesjournalistiek waarmee ze nu telkens werd opgezadeld. Dit was toch zeker niet waarvoor ze gestudeerd had? Haar grootste prestatie tot nu toe was een artikel over een conciërge op een basisschool die een aardige prijs van verdienste had gekregen omdat hij al dertig jaar zo’n geweldige kindervriend was, altijd een helpende hand bood en de “onmisbare, drijvende kracht” achter de school was. Dat de kindervriend zichzelf buiten schooltijd een helpende hand bood terwijl hij naar foute foto’s keek van de pupillen op zijn school, bleek pas toen Christa hem thuis interviewde en zo vrij was om snel op zijn computer te kijken toen de man tijdens het gesprek even naar het toilet moest. Het zal hem gedurende zijn 6 maanden hechtenis flink hebben bezuurd dat hij nooit had geleerd om zijn fotocollectie te beveiligen, maar het bezuurde Christa nog meer dat haar onthulling over de lieve conciërge werd overschaduwd door de terroristische aanslag in de metro van Berlijn. Natuurlijk, ruim zeventig doden en tweehonderd gewonden vormden een zware tragedie, maar al dat mediageweld vertrapte haar primeur als een olifant op een mierenheuvel.

 

Het was even na half zes toen ze de oprit van haar huis op draaide. Het verkeer op de A104 was zojuist hopeloos vastgelopen, maar haar auto was nog net op tijd over de filestrook gestuurd, alvorens ook deze dichtslibde. Het Nederlandse wegennet was ondanks de vele maatregelen, waaronder AI-navigatie, vrachtverkeerheffing, spitsstroken en tweelaags rijbanen vergelijkbaar met het bloedvatenstelsel van een ernstig zieke obesitas patiënt die na vijf bypasses nog dagelijks een pizza met extra kaas bestelt.

De zon begon te zakken en wierp een oranjegeel licht met lange schaduwen over de nieuwbouwwijk waar Christa en Bart woonden.

Ze waren de trotse eigenaren van een van de grootste panden in de wijk, gebouwd tussen twee royale groenstroken en omringd door kleine, rustige straatjes waar afval en hondenpoep uit den boze waren.

 

De vrijstaande woning met zijn hagelwitte muren en speelse niveauverschillen in de voor- en zijtuinen kon gerust een kleine villa worden genoemd. Het huis was niet extreem groot, maar bestond uit opvallend veel kamers die door hun grote raampartijen veel licht vingen en daardoor de illusie wekten ruimer te zijn dan ze feitelijk waren. Het huis was de voorlopige kroon op het werk van Bart, die uitstekende zaken deed met zijn autohandel en met dank aan zijn narcistische inslag vooral niet schroomde om dit aan iedereen te laten zien. Aan de voorzijde van de vorig jaar gebouwde woning bevond zich een keurig onderhouden grasveld waar de kinderen uit de buurt op mooie middagen zoals deze vaak bijeen kwamen om te voetballen. Christa vond het altijd gezellig als er eens wat leven in de straat kwam, maar Bart joeg de kinderen doorgaans weg als de bal weer eens tegen de witte muur kaatste, of door zijn dure Japanse azalea’s dreigde te stuiteren. Op dit tijdstip zaten de meeste gezinnen echter aan het avondeten en het veld lag er proper maar verlaten bij.

Terwijl ze haar auto de garage binnen liet rollen en naast de grote BMW XV10 parkeerde, draaide Christa het volume van de radio omlaag voordat ze de motor uitschakelde. Onderweg had ze haar favoriete muziek keihard aangezet en luidkeels meegezongen. Het was haar uitlaatklep, haar moment van ontspanning na een lange werkdag. Dat mensen om haar heen soms wat vreemd opzij keken naar de luidruchtige auto, waarin de vrolijke meid enthousiast schommelend en wippend meezong kon haar niet schelen. Iedereen had behoefte aan een moment van ontlading. De een ging joggen, de ander pleegde huiselijk geweld en Christa zong de longen uit haar lijf.

 

Nadat ze de stekker van de auto in het stopcontact had gestoken deed ze het licht in de garage uit en liep de trap op. Bart zat in zijn werkkamer, zoals ze al gezien had toen ze de straat in kwam rijden en het licht achter de avondwering had zien branden. Hoewel er nog voldoende zonlicht was, had de collectiewering zich al opgeheven. De zonnecellen tussen de glaslagen, die overdag de vensters naar wens verduisterden terwijl ze het zonlicht opvingen, zouden nog zeker een tot anderhalf uur energie kunnen leveren, maar het was echt iets voor Bart geweest om ondanks de enorme kosten van zijn imposante huis te beknibbelen op de collectoren. Telkens weer schakelden ze veel te vroeg over op avondwering en zag Christa zich genoodzaakt het glas handmatig te verhelderen. Hoe mooi ze ook woonde, met deze voortdurende wering kreeg ze telkens weer een benauwend gevoel. Ze wist niet of het de muren waren die op haar af kwamen wanneer de kamers tegen het einde van de middag te donker werden, of dat er een andere reden was waarom het soms beklemmend voelde als ze ’s avonds thuis was.

 

“Lieverd?” Ze volgde haar eigen stem de trap op.

“Hier,” klonk het vanuit zijn werkkamer. Boven gekomen duwde ze de matglazen deur open. Bart zat aan zijn bureau; een glimmend, zwart blad dat in chique welvingen langs de volle breedte van de kamer liep. Hij liet zijn wijsvinger driftig over het blad glijden, waarop digitale facturen en bestellijsten voorbij schoten. Op het beeldscherm voor hem bevond zich een beeld van een zonovergoten berglandschap. De onwerkelijk zuiver geasfalteerde weg die slingerend tussen de bergen uit kwam liep een centimeter of twintig rechtdoor uit het beeldscherm en bood een ietwat transparante, driedimensionale ruimte aan een monsterlijk ogende auto.

Christa liep de kamer in, legde haar arm over Barts schouder en kuste hem op zijn wang.

“Nieuw model?” vroeg ze quasi geïnteresseerd. Bart tikte met zijn wijsvinger op een van de digitale facturen, die daarop verdween in het glimmende zwart van het tafelblad.

“Oud model,” antwoordde hij en een grijns verscheen op zijn gezicht. Hij typte even op zijn toetsenbord en de auto voor zijn beeldscherm begon langzaam om zijn as te draaien.

“De BMW X10, model 2033. Dat kloteding is al ruim een jaar oud, maar er is bijna niet aan te komen. Twaalfduizend stuks zijn er gemaakt en de helft is naar Saoedi-Arabië verscheept nog voordat de lak droog was.”

Bart keek Christa met glunderende pretogen aan.

“Ik heb er elf weten te krijgen en ze zijn op twee na al verkocht. En dat zonder een volle tank benzine. Gewoon een bodempje van een euro of 100 en weg ermee. Dikke winst.”

Barts zelfgenoegzame grijns werd breder bij elk woord. Ze herkende hier in onmiskenbaar zijn vader.

 

Na twee afgebroken en een met hakken over de sloot behaalde studie had Bart een korte en weinig succesvolle carrière als verzekeringsagent doorlopen, maar vervolgens had hij het autobedrijf van zijn vader overgenomen. Huijgens B.V. had een moeilijke tijd doorgemaakt toen de brandstofprijzen rond 2020 zo hoog werden dat eenvoudige arbeiders niet meer met hun auto naar het werk konden gaan. Elektrische auto’s hadden jaren eerder al hun opwachting gemaakt, maar ze waren peperduur, hadden een beperkte actieradius en grote auto’s waren nog altijd een symbool van kracht, van maatschappelijke en financiële status. Zeker tachtig procent van alle auto’s, bussen en vrachtauto’s reden in die tijd nog op benzine of diesel.

Ondanks de massale protesten had de Nederlandse overheid geen cent gekort op de torenhoge brandstofaccijnzen. Weliswaar daalden deze toen er in 2022 nieuwe, Europese wetgevingen kwamen op het gebied van brandstofgebruik, maar tegen die tijd waren de prijzen alweer zodanig gestegen dat vrijwel niemand met een modaal inkomen zich nog aan een nieuwe benzineauto waagde. Er werd al jaren geëxperimenteerd met auto’s op biomassa, aardgas, waterstof en andere alternatieve energiebronnen, maar geen van deze kon het succes verslaan van de EV, de elektrische auto die langzaam maar zeker toch op steeds grotere schaal werd verkocht. De elektriciteit werd weliswaar nog altijd voor een groot deel opgewekt met fossiele brandstoffen en steeg elk jaar verder in prijs, maar lang niet zo hard als de klassieke brandstoffen aan de pomp.

Veel autobedrijven gaven de brui aan de verkoop van auto’s met verbrandingsmotoren en de pomphouders die niet failliet gingen lieten hun tankstations ombouwen. De brandstoftanks in de grond werden gezuiverd en afgesloten en de pompen werden omgebouwd tot servicepunten, waar bezoekers 24 uur per dag terecht konden om hun auto op te laden en intussen te shoppen of een hapje te eten. Voor de slinkende groep automobilisten lieten de meeste van hen nog één of twee benzine- en dieselpompen staan, naast de eveneens sporadisch gebruikte aardgas- of waterstofpompen. Tijdens de oorlog in Iran, in 2024, oversteeg de benzineprijs voor het eerst de magische grens van 10 euro per liter.

Robert Huijgens had in die moeilijke jaren een opmerkelijke en risicovolle beslissing genomen. Terwijl andere autobedrijven massaal afscheid namen van alles dat benzine gebruikte, hoe zuinig ook, weerde hij bewust alle EV’s uit zijn showroom. De laatste middenklassers werden voor stuntprijzen verkocht. Snelle toehappers kregen er zelfs een volle tank benzine bij. Vervolgens werd de showroom luxe aangekleed en reed Huijgens nog uitsluitend auto’s uit de hoogste klasse naar binnen. Benzineauto’s welteverstaan. En dat was een gouden greep. De rijksten der rijken uit de verre omtrek vonden hun weg naar Huijgens B.V.

Temidden van alle compacte Electric Vehicles vormden de grote, brede benzineauto een waar statussymbool. Succesvolle managers, CEO’s en beroemdheden reden rond in grote, glimmende bolides, die probleemloos met gierende banden de snelweg op konden scheuren om de teller naar 180 kilometer per uur te jagen, waar de gemiddelde EV in ecomodus amper de maximumsnelheid van 130 haalde. Niet dat Huijgens’ klanten daar veel aan hadden, want het Nederlandse wegennet stond bekend als het drukste van Europa. Zelfs de klassieke, volledig handgestuurde benzineauto’s hadden geen uitwijkmogelijkheden als ze tijdens de spits op een van de volkomen overbelaste snelwegen in een fuik reden.

Nee, de prestaties van de auto op de weg golden vaak slechts op papier, maar het aanzien dat iemand had, danwel zichzelf aanmat, door à € 9,50 per liter op benzine te kunnen rijden –of beter nog: zich te laten rijden- was een van de grootste vormen van publiek egostrelen van dit moment. Robert Huijgens kon uitbreiden met vier vestigingen elders in het land en toen Bart drie jaar geleden het bedrijf van zijn vader overnam, kreeg hij als leuk extraatje een trouwe clientèle die goed was voor een miljoenenomzet op jaarbasis.

 

Er waren momenten waarop Christa met gemengde gevoelens keek naar het succes van haar vriend. Natuurlijk, ze gunde hem het allerbeste en financieel gezien profiteerde ze er zelf ook van dat zijn bankrekening uitpuilde, maar dezelfde brandstofcrisis die de basis vormde van zijn succes, had haar moeder negen jaar geleden gedwongen haar geliefde taxibedrijf te verkopen en met Christa naar Oostenrijk te verhuizen, waar haar vader een pension runde. Ze herinnerde zich nog al te goed hoe ze als puber van zestien jaar haar spullen moest pakken en afscheid moest nemen van haar school, haar dansvereniging en haar vrienden en vriendinnen. Dat laatste vond ze nog het ergste. Van het ene op het andere moment stortte haar wereld in en moest ze noodgedwongen aan een nieuw leven beginnen in een land dat ze tot dan toe alleen kende van de vier vakanties die ze jaarlijks doorbrachten bij haar vader.

 

Ze streek met haar hand over Barts gezicht en keek hem liefdevol aan.

“Zullen we het dan maar eens lekker gezellig maken met z’n tweetjes, om dat te vieren?” vroeg ze en toonde haar liefste glimlach. “Ik bestel even wat te eten, want ik heb geen tijd meer gehad om naar de winkel te gaan, maar daarna pakken we een lekker flesje wijn, goed?”

“Ik maak dit even af,” zei Bart en draaide zich op zijn bureaustoel weer om naar zijn facturen, terwijl Christa haar telefoon uit haar broekzak viste en de Chinees belde.

 

Het was acht uur geweest toen ze de tafel afruimde. De geur van het vetarm geprepareerde fastfood hing nog boven de tafel, maar verdween langzaam in de nagenoeg onzichtbare luchtroostertjes in het plafond. Tegelijkertijd verspreidden ze het synthetisch aangemaakte aroma van een zomerse avondlucht aan zee.

Christa was nooit een liefhebber geweest van kunstmatige geurtjes in huis. Ze had jarenlang de elektrische luchtverfrissers van haar moeder verfoeid; de kleurrijke parfumflesjes die hangend in het stopcontact onvermoeibaar uit hun bek ruftten naar een dennenbos, een veld vol bloemen of een ogentranend bouquet dat door een emotieloze productontwikkelaar was bestempeld als ‘oceaanbries’. Bart hield van zijn indoor aromatique, maar het was vooral het gadgetgehalte dat zijn zintuigen prikkelde. Christa ging liever naar buiten om een echt dennenbos te ruiken na een frisse regenbui, of haar lange haren te laten wapperen in een echte zeebries.

Ze bracht de borden en het bestek van de strak ingerichte eetkamer met het gedimde, koelwitte licht naar de aangrenzende keuken, waar de vaatmachine al stond te wachten als een roofdier met een hongerig opengesperde muil. Ze zette de borden op het aanrecht neer. Vanavond even geen geruis vanuit de keuken. Het enige dat ze wilde horen was een zacht, romantisch muziekje en lieve woordjes die ze elkaar toefluisterden.

Nadat ze terug was gelopen naar de eetkamer, boog ze verleidelijk voorover en leunde met haar onderarmen op tafel.

“Wat dacht je van een lekker toetje?” vroeg ze met zwoele stem. De spots boven de tafel lieten haar lange wimpers glimmen.

Zijn blik gleed langzaam van beneden naar boven.

“Volgens mij heb je wel genoeg gegeten, Chris.”

Hij stond op, liep naar de woonkamer en plofte neer op de bank, waar hij op een e-reader nog snel even door de avondkrant bladerde. Het woonkamermeubilair, waarin licht berkenhout was verwerkt, maakte in combinatie met de roodlederen banken een warmere, knussere indruk dan de eetkamer, hoewel het koele licht dit effect weer teniet deed. De twee banken omringden, samen met een comfortabele stoel, een kleine glazen tafel op een hoogpolig wit kleed. Aan de muur hing een grote televisie, met aan weerszijden twee kleine kleedjes. Het waren een soort van relatiegeschenken die Bart ooit van een goede en rijke klant had gekregen. De man, een gepensioneerde bankier, probeerde zijn overschot aan geld met ogenschijnlijk succes te compenseren met een ernstig gebrek aan goede smaak. Gelukkig voor Bart was ook hijzelf niet geboren met een talent voor decoratie en dus kon hij de donkerbruine kleedjes, met abstracte oranje versieringen er doorheen geweven, zonder enig gevoel van schaamte in zijn woonkamer ophangen. Sterker nog, hij was bijzonder trots op de kleedjes, die hij beschouwde als een compliment aan het adres van zijn succesvolle ondernemerschap. Christa haatte de kleedjes met de intensiteit van een waterstofbom, maar ze had Bart nooit kunnen overtuigen van het belang om deze uit de woonkamer te verwijderen en ze een andere plek te geven; bij voorkeur een meter of twee onder de achtertuin.

 

Nadat Christa de eettafel had afgeruimd begaf ook zij zich naar de woonkamer. Met een ingetogen zucht keek ze naar het koele licht dat uit de inbouwspotjes in het plafond straalde. Ze draaide zich naar de muur en tikte met haar vinger op een wat zachtere, lichtgele kleur en een lager lichtpercentage. De ledjes in het plafond dimden zachtjes, terwijl ze hun nieuwe kleur aannamen en dat maakte de kamer direct een stuk aangenamer.

 

“Ik probeerde dit te lezen,” zei Bart en hij draaide zijn e-reader naar Christa.

‘Kom nou schatje,” antwoordde ze op een toon waarop een jonge moeder tegen haar kind zou praten. Ze liet zich op de bank zakken en kroelde tegen hem aan, terwijl ze haar arm om hem heen gooide en de vingers van haar andere hand tussen de knoopjes van zijn hemd liet glijden.

“Je hebt toch wel tijd om het even gezellig te maken?”

Bart bromde. Ze inhaleerde, klaar om te zuchten, maar besloot de lucht in haar longen te houden. Ze stond op, sloeg haar been over hem heen en kwam op zijn schoot zitten, terwijl ze de e-reader voorzichtig uit zijn handen pakte om hem op het bijzettafeltje tussen de twee bankstellen te leggen. Ze boog zich voorover tot haar voorhoofd dat van hem raakte.

“Lieverdje...” zei ze speels en toonde hem een ondeugende lach, waarna ze hem een zoen gaf.

“Christa, laat me nou even. De OPEC is bezig met een hertelling van de olievoorraden en ik wil graag even wat details lezen.”

“Kan dat nou echt niet even wachten?” Ze werd wat ongeduldig en de speelse glimlach verdween van haar gezicht. Haar handen rustten nog op zijn borstkas, maar haar lichaamstaal was neutraal. Het kon een liefdevolle aanraking zijn, maar evengoed een startpositie van waaruit ze zich tegen hem af kon zetten om op te staan. Ze had zo’n vermoeden dat het het laatste zou worden.

“Nee Chris, morgen moet ik een bestelling de deur uit doen en ik wil graag even weten waar ik aan toe ben. We hebben het wel even over ruim een half miljoen.”

Christa zette zich af, stond op en liet zich naast hem op de bank ploffen. Geïrriteerd keek ze de andere kant op, terwijl ze haar armen demonstratief over elkaar vouwde.

“Geld, geld. Dat is het enige waar jij het over hebt.’

“Alsof jij daar geen plezier van hebt,” zei hij.

“Natuurlijk wel, maar je kunt toch ook wel eens een avondje ontspannen? Wat heb je er anders aan?”

“Nu even niet.” Bart stak zijn arm uit, viste de e-reader van het tafeltje naast zich en begon weer te lezen. “Morgen misschien.”

“Fijn hoor,” mompelde Christa. Ze pakte de afstandbediening. Ze had een romantische, jazzy playlist van Sting, Lady Devine en andere zwoele klassiekers klaar staan, maar die had ze vanavond niet meer nodig. In plaats daarvan zette ze de tv aan en zakte onderuit. Het werd weer een avond zoals alle andere.

 

Diezelfde avond had er heel anders uitgezien voor Bertrand Duchateau. De lange -en naar zijn mening zinloze- vergadering die louter werd gehouden omdat company policy nou eenmaal een tweewekelijkse bijeenkomst op maandagavond voorschreef, brak hem op. Een depressiever begin van de week had men niet kunnen bedenken. Het waren vier lange, slaapverwekkende uren geweest, vol driedimensionale grafieken, kwartaalcijfers, aandelenspeculaties en productvoorstellen die boven de tafel hingen. De raad van commissarissen hield zichzelf in leven met een oraal infuus van kannen vol automaatkoffie.

 

Vier uur! Alsof ik niks beters te doen heb! Duchateau kon zich opwinden, maar in plaats daarvan zocht hij zijn toevlucht tot zijn eigen beproefde methode om deze bloedsaaie vergaderingen door te komen: zijn eigen verbale inbreng plande hij zo hoog mogelijk op de agenda. Nadat hij zijn welwillendheid had getoond hield hij zich gedurende de verdere bijeenkomst op de vlakte. Fysiek was hij aanwezig en droeg het masker van een oplettende, opgewekte en glasheldere CEO, maar mentaal zweefden de woorden van zijn ondergeschikten als zachte briesjes over de Schotse hooglanden, de Canadese bossen of de ruige Pyreneeën.

 

Dit was zijn tactiek en hij werkte uitstekend... tot vandaag.

 

Duchateau kon zijn aandacht niet bij zijn eigen dagdromen houden. Telkens wanneer hij zichzelf wilde projecteren in een van zijn geliefde wandelgebieden, zag hij het grote bankgebouw. Hij zag het van een afstandje, alsof hij er boven zweefde en in cirkels rond tolde. Af en toe draaide hij om zijn as en tolde de door kunstlicht vervuilde lucht van Brussel om hem heen. Hij kneep met zijn ogen en probeerde zich opnieuw te verplaatsen naar Canada, of naar Thailand, maar telkens weer vloog hij rondom de bovenste verdieping van het gebouw. Evenmin kon hij zijn aandacht richten op het betoog van collega Moesen, die oeverloos oreerde over het pakket staatsobligaties in de portefeuille.

Tenslotte had hij zich verontschuldigd met de mededeling dat hij zich niet zo lekker voelde en was naar zijn kamer gegaan. Hij had de deur op slot gedraaid, een glas cognac genomen en was onderuit gezakt in zijn luxe bureaustoel, waarna hij het licht dimde. Vandaag was geen goeie dag. Hij was dringend aan vakantie toe en gelukkig stond die dan ook met een dikke rode streep in zijn organizer. Volgende week vertrok hij naar Bolivia voor een tiendaagse trektocht. Zijn reispapieren en zijn vanochtend verkregen vaccinatiebewijs had hij in het kluisje liggen, de koffers stonden klaar om gepakt te worden.

 

Omstreeks vier uur schrok hij wakker. Door de gesloten lamellen naast de deur zag hij dat op de gang nog slechts de noodverlichting brandde. Natuurlijk was iedereen al naar huis en niemand die de moeite had genomen om even te kijken of hij misschien nog in zijn kamer zat.

Tot zover de toewijding van het personeel, dacht hij onwillekeurig en liep naar de deur. Het duurde even voor hij de druppel op zijn bovenlip voelde kriebelen, maar een enkele beweging van zijn tong deed hem beseffen dat zijn neus bloedde. Hij pakte zijn zakdoek en veegde zijn neus en mond schoon. Gelukkig, het bloeden was al gestopt. De gang was schemerig en verlaten en het zoemen van de airconditioning klonk harder dan ooit, nu het niet werd overstemd door tientallen stemmen, telefoons en het dichtslaan van deuren.

Zijn personeel was er van uit gegaan dat hij naar zijn hotel was vertrokken, waar hij na de lange vergaderingen altijd bleef slapen. Zijn vrouw ook. De situatie was zo vertrouwd dat ze hem al niet meer belde, wetende dat hij soms tot middernacht in bespreking zat. Op dinsdagavond kon ze hem weer in haar armen sluiten en samen met de kinderen aan tafel de dag doornemen.

Duchateau liep naar het trappenhuis. Wat bracht hem eigenlijk op dat idee? Zeventien etages met de trap naar beneden? Daar had hij toch liften voor? Hij zat nog in een roes, daarvan was hij zich bewust, en het vermogen om helder na te denken ontbrak. Dat hij niet de trap naar beneden, maar naar boven nam, realiseerde hij zich pas toen hij al twee etages hoger was.

Eh... wacht, ik ging dus naar het hotel, dacht hij vertwijfeld en liep verder naar boven.

“Ja, dat ging ik doen,” zei hij nu zachtjes. “Naar het hotel. Lekker slapen, morgen nog een drukke dag en dan op tijd naar huis.”

Hij duwde de zware nooddeur open en tegelijk sprong de kleine, maar felle buitenlamp aan. Hij moest zijn voeten hoog optillen om over de drempel heen te stappen en zette daarna zijn glanzende, keurig gepoetste schoenen in een donkere plas.

De ruwe zwarte dakbedekking kraakte zachtjes, alsof hij over een laagje sneeuw liep.

“Lekker slapen,” dacht hij en hij zag het aangename bed in zijn hotelkamer voor zich. Netjes opgemaakt, het witte laken precies twintig centimeter omgeslagen en een chocolaatje op het kussen.

Stapje voor stapje liep hij verder. Zijn schoenen weerkaatsten nu het rode licht van het grote Welch & Hendley logo, dat in manshoge letters op de rand van het dak stond, stevig verankerd met stalen buizen die de zware windstoten op deze hoogte konden trotseren.

Wat voor merk zou dat zijn, dat chocolaatje? Het was pure chocola en toch had hij een hele zachte smaak; de perfecte middenweg tussen zoet en bitter. Het eerste dat hij deed als hij op zijn kamer kwam, was dat chocolaatje soldaat maken.

Opnieuw stapte hij in een plas, maar het deerde hem niet.

Zou hij bij de receptie eens vragen naar de leverancier? Verdomd, hij kon er wel een hele zak van op.

De rand van het dak naderde en gaf de nachtelijke skyline van Brussel prijs. In de verte zag hij de blauwe neonstreep op de gevel van het hotel. Hoe lang zou het nog lopen zijn van hier? Een kwartiertje? Tien minuten misschien? Hij hoefde niet op de verkeerslichten te wachten. Hierboven waren geen verkeerslichten. Dit was een grote, lange voorrangsweg en niemand liep hem in de weg.

Hij stapte op de brede verhoging en voelde een koele wind opsteken.

“Waarom ga ik eigenlijk niet met de auto?” fluisterde hij, maar niets weerhield hem ervan om ook zijn andere voet op de richel te zetten.

En nu, Bertje? Dacht hij. Wat ga je nu doen?

Nu loop je verder natuurlijk. Naar het hotel, naar bed.

Het was echt niet ver.

Hij keek voorover, langs de glimmende neuzen van zijn schoenen.

Nog verder voorover.

Zo ja, nu kon hij recht naar beneden kijken. Precies twintig etages de diepte in. Kleine speelgoedautootjes reden bijna geruisloos tussen de grote gebouwen in het zakendistrict.

Wonderlijk, om zo eens naar beneden te kijken. Vanuit de vensters, die niet open konden, kon hij alleen maar de verte in staren. Deze perfecte verticale afgrond was een hele nieuwe invalshoek.

Toe dan...

Hij hoorde het zichzelf zeggen.

Kom op, Bertje, je bent toch geen mietje, hè?

Zijn neus begon opnieuw te bloeden. Een typische smaak vulde zijn droge mond toen hij met het puntje van zijn tong over zijn bovenlip streek.

Nee, natuurlijk ben ik geen mietje!

Bewijs het maar...

Hij deed een stap naar voren en hoopte zijn evenwicht te vinden op de ondergrond die er niet was. Zijn adem stokte in zijn keel toen zijn voet elke vorm van weerstand miste en hij voorover viel. Met een snelheid die hij nog nooit in zijn leven had meegemaakt kwam de straat op hem af. Zijn vrouw en kinderen flitsen voorbij, zijn ouders, zijn aanzoek aan het liefste meisje ter wereld, zijn examenfeest, verstoppertje spelen in de zomervakantie, de rijdende auto’s, het asfalt... het allerlaatste moment van zijn leven, zo snel en zo kort, dat hij de pijn niet kon voelen toen hij op het nachtelijke trottoir te pletter sloeg, vrijwel alle botten in zijn lichaam verbrijzelde en zijn gezicht verpulverde. De piepende remmen van een auto die abrupt tot stilstand kwam en de blikkerige klap van de achterliggende auto die hem raakte waren geluiden die de bankdirecteur niet meer meemaakte. Toen de roodgrijze pulp over het cement spetterde nadat zijn schedel kapot was geslagen was Bertrand Duchateau al vertrokken.

 

Het was nog maar vroeg in de ochtend toen het verkeer bij de afrit NewsCenter alweer langzaam begon vast te lopen. Terwijl de rij auto’s gestaag verder rolde neuriede Christa zachtjes mee met de radio. Zo snel als haar slechte bui van gisteravond was komen aanwaaien, zo snel was hij ook weer vervlogen. Er was slecht weer voorspeld voor vanmiddag, maar de stralende ochtendlucht lachte de weerman uit.

Christa was soms zelf verbaasd hoe anders haar gevoelens, haar energie, haar wereldbeeld in de vroege ochtenduren kon zijn, ten opzichte van de late avond. Het voelde soms alsof de sluier der emotie, die na een lange vermoeiende werkdag over de wereld heen werd gedrapeerd, de volgende ochtend weer in het niets was verdwenen. De bladzijde was omgeslagen en er lag een hele nieuwe, lege pagina in het verschiet.

Nadat ze zich behendig tussen de andere auto’s door naar de afrit had gemanoeuvreerd, stak ze het kruispunt over waar de drie wegen van het industrieterrein bij elkaar kwamen. Twee wegen krulden naar links en rechts en verloren zich in een kromme rij bedrijfspanden en parkeerplaatsen. De middelste weg liep in een vrij rechte lijn bergop, ingesloten tussen de twee zwarte panden van televisiestations SportView en Net10 en het uit rode bakstenen opgetrokken gebouw van de voormalige, regionale weekbladpers. Deze drukkerij stond al enkele jaren leeg. Sinds de opkomst van e-ink vanaf 2009 waren e-readers in de jaren die daarop volgden razend populair geworden. Steeds meer dag- en weekbladen, die hun oplages al jarenlang hadden zien teruglopen, waren overgestapt op elektronisch papier en dat had de drukkerijen geen goed gedaan. Men had zich hier nog enige tijd weten te redden met de vervaardiging van reclamemateriaal, maar rendabel was het al lang niet meer. Twee jaar geleden was de drukkerij failliet gegaan en sindsdien wachtte het gebouw stil en verlaten op een nieuwe bestemming.

 

Een paar honderd meter verderop, bovenaan de heuvel, stond het witte gebouw van NedNews. Op televisiegebied een middelmatige speler die met veel moeite opbokste tegen het grotere en beter bekeken Net10, maar als dagblad een gevestigde naam die zijn journalistieke concurrenten ruim achter zich liet.

Wanneer Christa aan het einde van de dag de heuvel afdaalde, leek het witte gebouw met zijn glinsterende ramen in haar achteruitkijkspiegel haar op vriendelijke wijze uit te wuiven. Maar nu, met de vroege ochtendzon in de rug, lag de voorzijde van het gebouw in zijn eigen schaduw. Christa vond het er altijd wat dreigend uitzien, dat onheilspellende, zwartgrijze blok op de heuvel. Soms, vooral op regenachtige winterdagen, ontnam het haar zelfs de zin om te gaan werken. Ze kon het grootste deel van haar werk op locatie doen en ook het uitwerken van haar reportages kon gewoon thuis, maar het was nu eenmaal beleid dat bepaalde werkzaamheden op de redactie werden verricht.

 

Ze parkeerde haar auto, pakte haar tas en liep naar de deur. Er was regen voorspeld, maar vooralsnog was er geen wolkje aan de lucht. Ze vulde haar longen een paar keer goed met de frisse ochtendlucht, alsof ze er een stukje van wilde meenemen als souvenir voordat ze naar binnen ging.

Rachida stond al bij de koffieautomaat toen ze op de derde etage uit de lift stapte.

“Hé meisje, goeiemorgen,” riep ze met haar ontwapenende glimlach, terwijl ze voorzichtig een bekertje hete koffie tussen duim en wijsvinger uit de automaat pakte.

“Hé Ida, al vroeg bezig?” Christa pakte een bekertje, plaatste het in de automaat en koos voor een cappuccino.

“Ja, scheelt al gauw een half uur rijden hè? En ik vind het wel fijn als het op de zaal ook nog stil is, dan kan ik rustig werken.” Rachida roerde in haar koffie.

 

“Kijk je trouwens uit voor Schuurman?”

Christa, die aandachtig stond te kijken hoe haar bekertje volliep met de onmisbare eerste cafeïne van de dag keek op van de automaat.

“Hoezo?”

“Hij loopt alweer te kankeren. Mijn stuk van die privacyzaak bij terrorismebestrijding vond hij helemaal niks en ik hoorde jouw naam ook nog vallen.”

Christa wist direct waarover haar collega sprak. Rachida was lange tijd bezig geweest met een kritisch stuk over de verdere inperking van privacy ten gunste van de terrorismebestrijding. Nadat het grote publiek schoorvoetend had toegegeven aan het structureel afluisteren van telefoongesprekken en inzien van e-mail verkeer, besprak het Europees parlement nu ook de mogelijkheid om briefpost zonder nader overleg te openen wanneer men dit nodig achtte. Rachida kon zich altijd al opwinden over de gelatenheid waarmee iedereen om haar heen het recht op privacy scheen in te leveren. Ze was een van de laatste geweest die haar portemonnee, min of meer gedwongen, had ingeruild voor de bioscan, omdat ze het idee hekelde dat al haar aankopen door meerdere instanties werden geregistreerd. Ook had ze zich lange tijd afzijdig gehouden van GlobaNet, zelfs toen overheidsinstanties, banken en internationale persbureaus zich terug begonnen te trekken uit het oude internet. Rachida’s bijbel was geschreven door George Orwell en heette ‘1984’, haar muzikale held was de meer dan een halve eeuw geleden vermoorde John Lennon en ze had het waarschijnlijk al veel verder op de journalistieke ladder kunnen schoppen als ze geen strafblad had wegens het uitmaken van twee politieagenten voor NSB’ers.

 

“Hij kankert maar tot hij een ons weegt,” zei Christa, terwijl ze voorzichtig het hete bekertje uit de automaat pakte. “Alsof we het ooit goed kunnen doen.”

Rachida glimlachte en samen liepen ze om de hoek naar de redactiezaal.

Het was nog rustig. Hier en daar stak een hoofd boven de fantasieloos grijze schotten uit, die tussen de verschillende bureaus stonden. Het waren vooral mensen van de nachtploeg die hun laatste werk afmaakten, maar ook een enkeling die, net als Rachida, zo vroeg mogelijk aan de werkdag was begonnen. Christa liep naar haar bureau en zette voorzichtig het bekertje neer dat dankzij de hete inhoud steeds lastiger vast te houden was. Vervolgens liet ze haar tas van haar schouder glijden en plaatste deze onder haar bureau tegen het kastje dat automatisch ontgrendelde in haar aanwezigheid. Haar jas hing ze over de rugleuning van haar stoel, iets waar Schuurman altijd fel op tegen was geweest. Hij had nooit iemand kunnen overtuigen van zijn streven naar een redactie waar alle jassen keurig aan de kapstok hingen, terwijl de meeste bureaus, in navolging van zijn eigen, een grote bende waren. De kapstokken bij de deur bleven dan ook het terrein van paraplu’s en een verdwaalde shawl die daar al sinds vorige winter eenzaam hing te verstoffen.

Christa zette haar computer aan, die haar vriendelijk begroette en vervolgens de data toonde die ze vanuit de auto had verstuurd. Vanuit haar ooghoek zag ze de deur van Schuurmans kantoor openzwaaien.

“Mevrouw Winkler, heeft u een moment van uw kostbare tijd voor mij?”

Ze wist nooit of hij zijn gespeelde beleefdheid louter sarcastisch bedoelde of ronduit beledigend.

“Ik kom er aan,” antwoordde ze en liep direct naar hem toe.

 

Schuurman stond in de deuropening en wroette met zijn eeltige wijsvinger in zijn mond, waarbij hij keek alsof hij een bijzonder onsmakelijke geur had opgesnoven. Zijn lichtgroene overhemd, dat losjes over zijn borstkas hing, maar strak rond zijn dikke buik spande, vertoonde twee grote vlekken. Hij deed een stap terug om Christa binnen te laten en volgde haar naar zijn bureau, terwijl hij de deur achter zich dicht gooide.

 

“Hoe zit het met je artikelen over die dierproeven?” vroeg hij, terwijl hij zich ietwat ongemakkelijk in zijn stoel liet zakken. Op zijn bureau lag een verfrommeld stuk papier met daarin een blad sla en een klef schijfje tomaat, dat hij uit zijn ontbijt had gevist. Hoewel de man een hekel aan tomaten had, weigerde hij broodjes te bestellen zonder tomaat. Want, zo stelde hij, dat betekende extra werk voor de catering die dan met vuile vingers de schijfjes tomaat uit zijn broodjes gingen pulken. Hoe ze in de eerste plaats tussen de broodjes waren geraakt liet hij gemakshalve in het midden.

Zijn vinger ging opnieuw naar zijn mond en ditmaal stak hij hem zo diep naar binnen dat het leek alsof hij zijn verstandskies op zijn plek probeerde te duwen dan wel van plan was om aan een anorexiadieet te beginnen.

“Ik heb die van vorige week klaar, die staan als het goed is ook al in je map,” zei Christa. Ze telde zes vullingen in zijn mond.

“Oh ja?” vroeg Schuurman onverschillig, terwijl hij een stukje brood tussen zijn kiezen uit peuterde. “En die van gistermiddag?”

“Die ga ik zo meteen uitwerken. Ik kon er pas na vier uur terecht.” Het konden ook zeven vullingen zijn.

“Doe dat dan eerst maar. Vanmiddag staat er weer een club van die clochards bij eh...” Schuurman liet een zoekende blik heen en weer over zijn bureau glijden en tilde het papier op dat voor zijn neus lag, waarbij het schijfje tomaat over een uitgeprint artikel tuimelde en daar een vettige afdruk achterliet.

“Bio... Bio-nog iets. Biomed of zo.”

“BioTec?”

“Ja, dat zei ik. Vanmiddag staan ze daar weer ieders tijd te verdoen. Maak er maar wat van, dan kan dat item deze week in de zaterdageditie.”

Christa zuchtte. “Hebben we echt nog niet genoeg? Deel één was vorige week toch al zo uitgebreid. De boodschap is nu wel duidelijk.” Ze telde de argumenten af op haar vingers. “Dieren hebben te lijden, actievoerders zijn boos en de bedrijven zijn de bad guys. De eventuele gaatjes vul ik wel op.” Ze stak haar duim in haar mond, zoog er aan en trok hem er met een smakkend geluid weer uit waarna ze hem triomfantelijk omhoog stak. Schuurmans gezicht vertrok geen spier.

“Jij staat vanmiddag bij Biodinges en zorg maar dat je een fatsoenlijk verslag maakt. Ik wil feiten, geen duimzuigerij. En probeer alsjeblieft wat emotie in je verhaal te leggen, wil je? We hebben het over arme diertjes die vermoord worden. Dat trekt lezers.” Christa had zelden iemand met zo weinig emotie de woorden ‘arme diertjes’ en ‘vermoord’ in een zin horen uitspreken.

Ze schoof naar het puntje van haar stoel en legde haar ellebogen op het bureau. Met gespreide vingers liet ze haar handen plat op de onoverzichtelijke berg papieren van haar ietwat digibete eindredacteur vallen.

“Geef me nou eens iets dat echt interessant is. Geen zaterdagartikel dat ergens op pagina veertig rondzwerft, maar een headline. Je weet dat ik het kan. Ik heb mezelf nu toch wel langzaam bewezen, niet dan?”

“Christa, ik heb geen headline voor je,” zei Schuurman en vouwde zijn armen over elkaar. De rugleuning van zijn bureaustoel kraakte toen hij zijn gewicht naar achter verplaatste. Zijn buik bolde verder op en Christa keek met argusogen naar de knoopjes van zijn hemd. Een veiligheidsbril was geen overbodige luxe.

“De delegatie van Europese ministers komt morgen terug uit Bolivia. Geef me die dan.”

Schuurmans wierp zijn hoofd in zijn nek en stootte een bulderende lach uit, die zijn slappe onderkin deed trillen.

“En jij verwacht dat ik jou naar Brussel laat gaan?”

“Die zelfmoord dan?” vroeg Christa.

Hij haalde zijn schouders op. “Waar heb je het over?”

“Je weet het best. Kom op, hoe heet die? Die bankdirecteur van vannacht. Het ligt hier vast en zeker al uitgeprint tussen je papieren.”

 

Christa had het korte bericht vanochtend bij haar ontbijt gezien. De media hadden direct vraagtekens geplaatst bij de zelfmoord van Bertrand Duchateau. Financieel ging het bijzonder goed met Welch & Hendley. De bank had in het vorige kwartaal een enorme nettowinst geboekt en dat had Duchateau opnieuw een miljoenenbonus opgeleverd. De man leidde tussen zijn drukke werkdagen door een luxe leventje in een prachtig huis op de Veluwe, waar de van oorsprong Nederlandse econoom met zijn gezin was neergestreken.

Zijn reputatie was smetteloos. Geen duister verleden, geen bestuurslidmaatschap bij obscure firma’s, geen affaires met smeergeld of foute vrouwen, zelfs geen parkeerboetes. De man was zo zuiver als een ingepoederde baby na zijn badje: het toonbeeld van goed burgerschap, een liefhebbende vader, een reislustige avonturier die graag met een glas wijn verhaalde over zijn belevenissen en vooral een talentvolle econoom die zich met succes had opgewerkt naar een topfunctie, die hem zonder twijfel binnen tien jaar een vroegpensioen aan de zonnige rivièra had kunnen opleveren. Diezelfde persoon had vannacht besloten zijn leven te beëindigen door zich van twintig hoog op het onverbiddelijke asfalt te werpen en zijn lieve echtgenote in het mortuarium te confronteren met zijn gruwelijk verminkte resten. Dat klopte gewoon niet.

 

“Ik heb Sander daar al op gezet, die is vanmorgen vroeg naar Brussel vertrokken,” zei Schuurman.

“Sander?” Christa stond op van haar stoel. “Die jongen die door zijn eigen spellingchecker wordt uitgelachen? Als die gast een verhaal moet schrijven over uitstervende diersoorten dan gaat hij getuigenverklaringen opnemen bij de eerste, de beste kinderboerderij.”

“Winkler, ik heb geen tijd voor deze discussie. Sander is naar Brussel, laat hem de details nou maar van die stoep schrapen. Van jou krijg ik voor de lunch je bijgewerkte artikel en daarna vertrek je naar Biodinges.” Schuurman maakte een ongeduldig wijzend gebaar naar de deur en draaide zich daarna om naar zijn computer. Christa zuchtte demonstratief en stond op, in de wetenschap dat wanneer Schuurman eenmaal een gesprek had beëindigd met de voor hem zo kenmerkende subtiliteit, hij ook niet voor andere rede vatbaar was. Ze verliet het rommelige kantoor, begaf zich naar haar bureau en dook met tegenzin in haar artikel.

 

De stralende lucht van vanochtend had plaatsgemaakt voor zware bewolking, toen Christa die middag in haar auto stapte. De weersvoorspelling was alsnog uitgekomen, zo bleek toen onderweg de eerste druppeltjes op de voorruit verschenen. Christa liet Galileo leiden en vroeg hem om Rachida te bellen, die op dat moment pauze had.

“Ida?”

“Hé meisje, alweer onderweg?” Sinds Rachida vorig jaar een tijd gevolgd was door een ex-vriend die de betekenis van het voorvoegsel ‘ex’ niet wilde of kon begrijpen, had ze met Christa afgesproken dat ze elkaars tracers permanent aan lieten staan. Zodoende konden ze, wanneer de ander belde, direct zien waar zij zich bevond.

“Schuurman heeft me naar BioTec gestuurd.”

“BioTec? Nooit van gehoord,” zei Rachida. “Is dat ook weer zo’n dierproefbedrijf?”

“Zo zou je het kunnen noemen ja. Bart heeft ooit overwogen om een showroom te bouwen op het terrein waar ze zitten, daardoor ken ik de naam. Het is vlakbij die oude koloniehuisjes in Noord.”

“Zegt me niks,” zei Rachida. “Als ik Noord kan vermijden dan doe ik het ook. Doe je een beetje voorzichtig daar?”

“Tuurlijk schat, je kent me toch? Heb jij Sander nog kunnen bereiken?”

“Ja,” zei Rachida. “Hij had niks speciaals te melden.”

Christa schudde haar hoofd. “Die jongen snuffelt alleen maar. Hij graaft niet.”

“Wat zou hij dan moeten vinden, Chris? Zowel op de camera’s die op het dak hingen, als op die van het pand er naast is duidelijk te zien dat hij in zijn eentje naar de rand is gelopen en zich heeft laten vallen. Er was niemand bij hem. Geen duistere figuren met pistolen, geen verborgen mannetjes op de hoek, niets.”

“Hij is gedwongen, Ida,” zei Christa. “Dat kan toch niet anders? Geloof jij dat die man een reden had om zich van kant te maken?”

“Maakt het uit wat ik geloof? Je kunt niet bij mensen in hun hoofd of hart kijken. Gelukkig is dat het hele kleine beetje privacy dat we nog hebben. De emotracks van de camera’s schijnen te hebben geregistreerd dat hij niet onder dwang of hoge druk stond. Hij is er echt uit volkomen vrije wil uitgestapt.”

Christa bleef haar twijfels houden. Over de emotracks kon men beweren wat men wilde. Vanwege de privacywetgeving had slechts een handjevol mensen toegang tot de geregistreerde emoties van in beeld gebrachte mensen. Maar opmerkelijk was het wel, dat de man zonder drugs, zonder publieke druk en zonder een directe, fysieke bedreiging de moed had kunnen opbrengen om zichzelf te pletter te werpen. Of was het een gebrek aan moed om door te leven? Maar daarvoor was geen enkele reden te bedenken. Haar gedachten schoten alle kanten op.

“Meisje, ben je er nog?” Rachida lachte. “Hou jij je nou maar met je eigen werk bezig. Dit wordt niks interessants, geloof me. Iedereen kan ineens doorslaan, dat heeft de geschiedenis keer op keer bewezen.”

“Tja, misschien heb je gelijk.” Christa kon zichzelf nog niet overtuigen. “Ik ga hangen, Ida. Tot later.”

“Dag meisje.”

 

Ze zag de groep demonstranten al staan toen ze de John F. Kennedylaan in reed. Aan de rechterzijde van de weg lag een uitgestrekt, braakliggend terrein, dat in de verte grensde aan het nabijgelegen bos. Aan de linkerzijde van de weg lag eveneens een strook onbebouwde grond, zij het hooguit 200 meter breed. Dit terrein grensde aan een rij oude kastanjebomen, waarachter de spoorlijn liep. Ooit was het bedoeld geweest om allerlei bedrijven te huisvesten, maar het lag er al jaren leeg en vergeten bij. Zelfs de kinderen uit de nabij gelegen koloniebuurt waren niet te porren om op hun vrije zaterdagen het veld te gebruiken voor soldaatjesspelen, fietscrossen of soortgelijke spelletjes. Alleen het onkruid leek zich op zijn plek te voelen op de tochtige, verlaten vlakte.

De naar de voormalige Amerikaanse president vernoemde weg, die in een misplaatste poging tot imagebuilding ‘laan’ was gedoopt, liep kaarsrecht vooruit tot hij na een meter of 500 eindigde bij een rotonde. Ook hier was ooit de basis gelegd voor een bedrijvig industriegebied, maar het hoge, dorre gras had de overhand genomen en de rotonde bood slechts de mogelijkheid om na een rondje van 360 graden de zelfde weg terug te rijden. De wereld hield hier op.

Alleen rechts van de weg, even voor de rotonde, was een eenzame bewoner neergestreken. BioTec BV zag er imposant en tegelijk onopvallend uit. De hoogte van het gebouw deed vermoeden dat er niet meer dan drie etages boven elkaar lagen, maar de oppervlakte zag er grotesk uit, als een schuchtere reus die plat op de grond was gaan liggen, maar elk moment kon opstaan en zijn brede schouders tot grote hoogte verheffen. Het gebouw, dat aan de voorzijde grensde aan een door een coniferenhaag omheind parkeerterrein, kenmerkte zich door een groot gebrek aan ramen. De buitenmuren, die zowel in hoogte als in diepte diverse hoeken vertoonden, als ware het gebouw een mozaïek van blokken, waren vooral blinde muren. Slechts hier en daar, maar beslist niet op de begane grond, bevonden zich ramen, die allen geblindeerd waren. Het leek alsof de collectiewering op zijn hoogste stand was gezet, ondanks de grauwe bewolking. Zelfs de ingang van het gebouw, diagonaal gelegen aan een klein pleintje tegen de weg, zag er onuitnodigend uit. De deuren, eveneens geblindeerd, waren opvallend klein en werden overschaduwd door een overhellende bovengevel met twee kleine ramen op de tweede verdieping. Het leek alsof het pand bewust zo ver mogelijk naar achter was gebouwd, alsof iemand wilde zeggen: je moet wel een goede reden hebben om helemaal hier naartoe te komen.

 

De meeste demonstranten zagen evenwel een verdomd goede reden en hadden zich op het pleintje bij de ingang verzameld, hoewel enkele personen met zelfgemaakte protestborden op en neer liepen in de berm tussen de weg en de betonnen ommuring van het gebouw. Toen Christa voorbij reed kreeg ze boze blikken toegeworpen en zag ze hoe de protestborden met de tekstzijde haar kant op werden gedraaid. Leuzen als ‘Dierenmoord is óók moord’ en ‘Murder in progress’ schoten voorbij in dikke, zwarte en rode letters op kartonnen borden. Twee jonge vrouwen hielden een e-ink poster omhoog waarop een animatiefilmpje te zien was: een duivels kijkende man in een witte stofjas hield met zijn overdreven grote hand een wit konijntje bij de keel. Het getekende diertje spartelde, bungelend in de lucht, terwijl er bloed uit zijn ogen stroomde. Het verdere verloop van het filmpje kon ze niet zien. De twee vrouwen waren alweer verworden tot een reflectie in haar buitenspiegel. Wel keken ze haar auto nog na, zoals alle andere blikken eveneens op haar gericht waren. Christa verwachtte ieder moment de holle klap van een projectiel tegen haar auto. Iets onschuldigs als een ei of een verfbommetje, maar het kon evenwel een steen zijn die haar voorruit zou verbrijzelen. Ze drukte de centrale deurvergrendeling in. De meeste boze blikken verdwenen, toen de actievoerders zagen dat ze het door een slagboom afgesloten parkeerterrein voorbijreed. Ze wilde haar auto in de rechterberm voor de rotonde parkeren, maar bedacht zich op het laatste moment, stak de weg over en parkeerde aan de onbebouwde kant van de weg.

 

De sfeer was duidelijk grimmiger en vijandiger dan bij de groep die ze gisteren bezocht had. Het toegestroomde volk zag er ook anders uit. Het studentikoze vleugje ontbrak. Dit waren de professionals, de ‘die hards’ onder de dierenactivisten. Het soort dat niet alleen zichzelf vastketende aan rokende bulldozers wanneer er een bos gekapt dreigde te worden, maar er ook niet voor terugdeinsde om diezelfde bulldozers op te blazen wanneer dat nodig werd geacht. Voor deze mensen was actievoeren geen nevenactiviteit, geen gezellige samenkomst, opgeroepen door een flyer op het prikbord bij het kopieerapparaat. Deze mensen hadden er hun beroep van gemaakt om bedrijven die naar hun mening alles vernietigden wat de natuur ons geschonken heeft, op alle denkbare manieren te saboteren. Met hun opgetelde strafbladen kon het gebouw van BioTec waarschijnlijk worden ingepakt.

Sommige van de actievoerders hadden honden bij zich. Christa zag een man van een jaar of veertig. Hij had een ondefinieerbare tatoeage in zijn nek en een kaalgeschoren hoofd. Aan zijn zijde stonden twee wild blaffende herdershonden, aangelijnd en strak gehouden aan glimmende kettingen die hij tweemaal om zijn rechterhand had gedraaid. Een eindje verderop stond een andere man, met een donkerblauw petje en een grijze baard. Hij hield een grote, zwarte hond in toom -ze vermoedde dat het een Duitse dog was- die onsmakelijk kwijlend zijn geconcentreerde blik op de twee herdershonden had gericht. De kleverige veters die aan weerszijden uit zijn bek hingen raakten bijna de grond.

Christa bekeek de mensen om haar heen en zag het vuur in hun ogen. Diezelfde ogen bekeken haar met enig wantrouwen, maar ze werd toegelaten en dat stelde haar gerust. Het zou niet de eerste keer zijn dat ze halsoverkop moest omdraaien, omdat iemand er stellig van overtuigd was dat ze een van de boosaardige werknemers was. Gelukkig waren deze mensen niet persschuw. Zolang er geen film- of fotocamera’s gehanteerd werden lieten ze zich de publiciteit welgevallen. Dat was tenslotte de opzet van hun acties: sabotage, bedreiging en vernieling en zoveel mogelijk aandacht van de media, om het goede woord te verkondigen.

Christa keek rond in de menigte en probeerde een aanvoerder te ontdekken, die ze vooralsnog niet kon vinden. Ze pakte haar MP7 en voelde dat haar hart sneller begon te kloppen. Ze was duidelijk de enige journaliste en ondanks de publiciteitsgeile tendens was ze toch even bang dat haar recorder een verkeerde indruk zou wekken. Op momenten als deze voelde het soms alsof ze midden in een berenkuil een stuk rauw vlees uit haar binnenzak haalde. Meestal maakte je er vrienden voor het leven mee, maar een enkele keer gold het als een oorlogsverklaring en het ene blauwe oog dat ze had opgelopen bij de protesten rond een nieuwe moskee in West vond ze meer dan genoeg.

Beducht op mogelijke reacties van omstanders bleef ze aandachtig rondkijken. Er waren zo’n 120, 130 man op de been, waarvan een kleine groep zich langzaam verdeelde over de weg en langs de omheining.

 

Christa merkte dat niemand echt aandacht schonk aan haar MP7.

“Het is bepaald geen studentenfeestje bij BioTec,” sprak ze in de MP7. “De lucht hangt grijs en dreigend over het afgelegen bedrijfspand en evenzo dreigend is de menigte die zich hier vanmiddag heeft verzameld. Er straalt een serieuze vijandigheid uit de groep en het gebouw, dat een allerminst vriendelijk karakter heeft, lijkt die vijandigheid te weerkaatsen.”

Een jonge vrouw met lang haar, dat in plakkerige slierten over haar schouders hing, keek haar aan. Christa stopte met spreken en versterkte onbewust de grip op haar MP7. De blik van de vrouw daalde af tot haar schoenen en kwam weer terug omhoog tot ze elkaar recht in de ogen keken.

Het was de misprijzende blik die alleen vrouwen elkaar konden gunnen. De genadeloze blik van een vrouw die voor het eerst de tien jaar jongere vlam van haar ex-man tegen het lijf loopt. Christa deed een poging om haar bij wijze van toenadering een vriendelijke glimlach toe te werpen, maar ze bleef steken in een krampachtige beweging van haar mond, waarmee ze alleen maar de onnozelheid bevestigde die haar zojuist was toebedeeld. De vrouw wendde haar blik verveeld af en richtte zich weer op de nog altijd hermetisch gesloten ingang.

 

“Sommigen hebben e-ink posters en zelfgemaakte borden meegebracht,” vervolgde ze haar verhaal, “terwijl anderen agressief blaffende honden bij zich hebben om hun mening kracht bij te zetten.” Christa keek even rond, op zoek naar iemand met een wat vriendelijker uitstraling, in de hoop dat ze een paar vragen kon stellen zonder te worden bekeken als een vlieg die zojuist in de bavarois was beland. Ze liep naar de rand van de coniferenhaag waar een oudere vrouw stond. Ze had de kraag van haar jas omhooggetrokken, alsof er ieder moment een gure regenbui kon losbarsten. Ze kon best eens gelijk hebben, dacht Christa. De vrouw zag er, ondanks haar nogal verwilderd uitziende kapsel, vriendelijk en bedeesd uit; het type waarmee een normaal gesprek mogelijk was.

“Is er al iemand naar buiten gekomen?” vroeg ze.

De vrouw hield haar blik op de ingang van het gebouw gericht, terwijl haar grijze krullen langs haar gezicht waaiden.

“Nee,” zei ze, “ik was een van de eersten hier. Er is niemand naar buiten gekomen en ook niemand naar binnen gegaan.”

“Christa Winkler,” zei Christa en ze reikte de vrouw haar hand.

“Patricia,” zei de vrouw en schudde haar hand.

“Vindt u het erg?” vroeg Christa en hield haar MP7 omhoog. “Voor de krant.”

“Als je maar geen foto maakt, dan vind ik alles prima.” De vrouw gaf haar een knipoog. Het stelde Christa gerust een gesprekspartner gevonden te hebben die zich niet paranoïde opstelde en het gaf haar direct een gemakkelijker gevoel te midden van de rest van de groep.

“Is dat niet opmerkelijk?” vroeg ze. “Zo’n groot gebouw en niemand die naar binnen of naar buiten gaat. Is er nog een deur aan de achterzijde misschien?”

“Zeker,” zei Patricia. “Zie je die man daar?” Ze wees naar een breedgeschouderde man met een stoppelbaardje, die enkele meters verderop met zijn handen in zijn zakken stond. Hij had een klein ontvangertje in zijn oor en keek schichtig om zich heen.

“Bij de achteringang staan ook mensen te posten. Als zich daar iemand vertoont krijgt hij dat meteen te horen en gaan we direct die kant op.”

“Is hij de leider?”

Patricia lachte. “Oh nee, we hebben geen leider nodig. Iedereen is hier met hetzelfde doel en iedereen heeft genoeg ervaring om te weten wat hij moet doen om dat te bereiken. Een bataljon volmaakte soldaten behoeft geen generaal.”

Het klonk nogal arrogant, vond Christa.

“Wat is dat doel?” vroeg ze.

“BioTec blijven confronteren met hun eigen misdaden. We blokkeren de toegang voor hun werknemers en we zetten het bedrijf in het kwade daglicht dat het over zichzelf heeft afgeroepen.”

“Het lijkt me vooralsnog weinig effectief,” zei Christa. “Er komen geen werknemers en van jullie protesten lijken ze zich weinig aan te trekken.”

“Dit is nog maar het begin,” zei Patricia en liet een strijdlustige lach zien. Er verschenen rimpeltjes rond haar pretoogjes. “Je moet niet meteen al je kruit verschieten. We bouwen het rustig op en we geven de media tijd om er lucht van te krijgen. Dit is onze eerste demonstratie hier bij BioTec en jij bent er al. De volgende demonstraties zullen groter en groter worden en dan zal er ook meer pers verschijnen.”

“En dan?” vroeg Christa, oprecht geïnteresseerd.

“Dan? Dat hangt van die klootzakken af.” Patricia gebaarde met haar hoofd naar de ingang. “Uiteindelijk zullen we een ultimatum stellen. Ze stoppen met hun wrede moordpartijen en zo niet...” Patricia pauzeerde.

“Wat dan?”

“Nou, laten we het er op houden dat we ons niet zullen beperken tot het bekladden van de muren. We zullen zorgen dat BioTec wereldwijd zwart wordt gemaakt en wat ze er op materieel gebied aan overhouden dat zal dan ook wel blijken.”

“Jullie acties zijn dus zowel tegen het bedrijf als tegen de werknemers gericht?”

Patricia haalde haar schouders op. “Dat lijkt me vanzelfsprekend.”

“Ik weet het niet,” zei Christa. “Kun je eenvoudige werknemers die hier hun brood komen verdienen verantwoordelijk houden voor de beslissingen van hun werkgever? Je mag tegenwoordig blij zijn als je werk kunt vinden.”

“Luister,” zei Patricia. “Na de tweede wereldoorlog zijn Duitse soldaten massaal verantwoordelijk gehouden voor hun daden. Het waren lafhartige moordenaars, die miljoenen onschuldige slachtoffers op hun geweten hadden.”

“En?”

“Die jongens hadden maar één keuze: hun wapen ter hand nemen en vechten voor idealen waar ze misschien helemaal niet achter stonden, of deserteren en de kogel krijgen. Kiezen tussen je eigen leven en de levens van onschuldige burgers is geen keuze. De mensen die hier elke ochtend binnen komen hebben dat weloverwogen besloten. Niemand heeft ze gedwongen.”

 

Christa keek naar de ingang. Toeval of niet, maar wanneer ze met actievoerders besprak wat er zoal in de planning stond, zwaaide meestal wel een deur open en kwam de door het kortste strootje benoemde woordvoerder van het bedrijf naar buiten om met een flinke dosis diplomatie de zaak te sussen en de goede naam te bewaren. BioTec hulde zich in stilzwijgen.

“Wat voor plannen hebben jullie op materieel gebied?” vroeg Christa.

“Daar zeg ik liever niks over. Ik weet er natuurlijk ook niet alles van.”

“Brandstichting?” probeerde Christa.

“Misschien.”

“Bedreiging? Vernieling?”

“Ik zeg er niks over. Wacht het maar af en zeg intussen al je collega’s van de krant en de televisie maar dat ze moeten komen. Als ze ‘BioTec’ zoeken op GlobaNet kunnen ze meteen zien wanneer de volgende demonstratie gepland staat.”

Christa realiseerde zich dat ook deze demonstratie aangekondigd was.

“Denk je niet dat jullie aankondigingen er juist toe leiden dat BioTec is voorbereid en daarom geen werknemers naar binnen of naar buiten laat komen?”

“Dat is geen probleem,” zei Patricia. “Het is de eerste subtiele verstoring van hun normale werkproces. Daar gaat het om. Elke volgende keer zal het serieuzer worden, tot ze hun werk echt niet meer kunnen doen.”

 

Plotseling kwam er een man in een zwartleren jack aanlopen, die zijn arm beschermend om Patricia heen sloeg. Een dierenactivist in een leren jas, dacht Christa. Zelfs als het imitatieleer is, is het toch opmerkelijk dat hij daarin gezien wil worden.

“Let je een beetje op je woorden, Patries?”

De man keek enigszins wantrouwig naar de MP7 speler in Christa’s hand. Misschien was hij wel het type dat niet het dierenwelzijn voorop stelde, maar de strijd en het geweld dat daarmee gepaard ging. De hooligan onder de voetbalsupporters, de alcoholist onder de gezelligheidsdrinkers.

In de twee weken dat Christa tot nu toe bezig was geweest met haar tweeluik over het dierenactivisme was ze wel meer mensen tegengekomen die ze ervan verdacht alleen maar uit te zijn op een excuus om zich schuldig te maken aan vandalisme en geweldpleging.

“Neem je collega’s mee, hè,” zei Patricia, en liet zich toen door de arm om haar schouder wegleiden.

Christa zette haar MP7 stop en liep de andere kant op. Ze keek even naar de ingang, waar het nog steeds angstvallig stil was. Bemoedigd door haar contact met de oudere vrouw sprak ze de man met het zendertje in zijn oor aan.

“Goedemiddag, Christa Winkler van NedNews.” Ze stak haar hand naar hem uit, terwijl ze met de andere haar MP7 activeerde.

“Jij bent die van dat artikel van zaterdag, toch?” vroeg de man, zonder zijn handen uit zijn zakken te halen. Christa liet haar hand zakken.

“Eh... ja, ik ben bezig met een follow-up. Hoe ziet het er uit vandaag?” Ze probeerde zich te profileren als een doorgewinterde reporter die dit soort protestacties als ontbijt nam.

“Stil,” zei de man.

Wilde hij dat ze zweeg?

“Heel erg stil.”

Oh, hij bedoelde...

“Ik heb nog niet eerder meegemaakt dat we met meer dan honderd man protesteren bij een moordhuis en geen enkele van die nazi’s die zich laat zien.”

“Is daar een bepaalde reden voor, denkt u?” vroeg Christa.

De man reageerde niet. Ze volgde zijn blik, naar de deuren die gesloten bleven.

 

“Hoe weet u eigenlijk wat zich daarbinnen afspeelt?”

De man bleef stil voor zich uit kijken. Hij was overduidelijk een van die mensen die zich weinig bekommerden om de media-aandacht die veel activisten zo belangrijk vonden. Hij loerde op BioTec als een jager op zijn prooi, vastberaden om toe te slaan zodra deze zijn hol verliet. Christa achtte hem in staat tot de meest extreme van de materiële acties waarover Patricia had gesproken. Het zou haar niet verbazen als hij een CEO, bestuurslid of zelfs maar een eenvoudige conciërge van BioTec naar huis zou volgen, om in het holst van de nacht diens kinderen op bed vast te binden met een prop in de mond en een in bloedrode letters geschreven waarschuwingsbrief op hun buik geplakt.

 

“Misschien vinden er wel geen dierproeven plaats,” probeerde ze opnieuw.

Deze keer trok ze zijn aandacht. In een ruk draaide hij zijn hoofd en keek haar fel aan.

“Juffrouw Winkers,” begon hij op strikte toon. Het leek haar beter om hem niet te corrigeren. “De Europese overheid houdt al jaren heel nauwkeurig bij welke bedrijven dierproeven uitvoeren. Daarbij wordt ook geregistreerd welke dieren men gebruikt en om hoeveel dieren het gaat. Daar waar de wetten tegen schaamteloze moordpartijen ontbreken zijn ze wel heel streng in de becijfering daarvan. De uitgaande kadavers van al deze bedrijven worden eveneens geregistreerd. Alles wordt gecontroleerd, juffrouw Winkers. Alles, van het binnenkomen van de dieren, tot het naar buiten gaan van de uitgemoorde slachtoffers. In bepaalde gevallen zijn er ook de rapporten van alles wat zich daartussen afspeelt. Alle troep die die dieren geïnjecteerd krijgen. Het gif dat ze te eten en te drinken krijgen en alle gruwelijkheden die ze als gevolg daarvan moeten ondergaan. De nazi’s waren negentig jaar geleden ook uitblinkers in het registreren van hun gruweldaden.

Wat zich hierbinnen afspeelt weten we helaas niet, daar laten die klootzakken niks over los. Maar ik kan u verzekeren dat het geen 3 goudvissen en een halve kanarie zijn die ze tot nu toe dit slachthuis hebben binnengejaagd.”

Hij leunde voorover en keek Christa nog indringender aan, waarbij zijn neus bijna die van haar raakte. Ze voelde zijn adem op haar gezicht.

“Kom dus alsjeblieft niet aan met dat soort onzinopmerkingen.” De laatste woorden sprak hij op een diepe, bijna dreigende toon.

 

Christa slikte even en voelde zich direct onnozel dat ze zich zo liet toespreken. Ze stak haar beide handen verontschuldigend omhoog, terwijl ze in de ene haar MP7 recorder vasthield.

“Oké, oké,” zei ze, “het was maar een vraag. Ze keek opzij en maakte aanstalten om weg te lopen, maar de man pakte haar bij haar bovenarm.

“Hé!” Christa trok instinctief haar arm naar achter.

“Heb je weleens zoutzuur gedronken?” vroeg de man, terwijl hij haar arm vasthield. Hij wachtte niet op haar antwoord.

“Zodra je het doorslikt schroeit het je slokdarm weg. Daarna begint het zich door je inwendige organen te vreten. Je longen, je maagwand, je darmen, je lever. Alles wat ermee in aanraking komt lost op, als papier voor een gasbrander. Binnen veertig seconden ben je dood.” Zijn stem klonk steeds harder en bij de laatste zin draaiden enkele omstanders zich naar hen toe, om te zien wat er gaande was.

“En dat is in het ergste geval,” zei de man. “Als je geluk hebt begint het eerst je hart weg te schroeien en ben je na tien, hooguit twintig seconden al uit je lijden verlost.”

Hij hield haar arm nog steeds stevig vast en sprak haar hard en dreigend toe, als een vader die zijn kind zojuist had betrapt op vuurtje stoken in de huiskamer. Een van de omstanders knikte instemmend. De anderen keken vooral naar de blik op Christa’s gezicht. Waar ze zich eerst nog onnozel voelde, was ze nu vooral boos dat hij haar op zo’n arrogante toon toesprak. Ze voelde er niets voor om door de hele groep als het naïeve reportertje bekeken te worden.

“Ik heb gevallen meegemaakt van dieren die zulk vergif kregen toegediend dat ook hun organen werden opgelost tot één vloeibare, bloederige massa. Het enige verschil met zoutzuur is dat het bij dit gif soms uren heeft geduurd voordat ze genoeg inwendig letsel hadden om te sterven.” Hij kneep nog harder in haar arm. “Uren! En dan hebben we het over levende wezens, net als jij en ik. Denk daar maar eens over na als je je verslag over die hufters daarbinnen schrijft.”

 

Christa had genoeg van zijn vingers die, door haar jas en blouse, in het vel van haar arm knepen en rukte zich los.

“Het is wel duidelijk,” zei ze geïrriteerd en probeerde hem net zo streng aan te kijken. De man was niet onder de indruk en bleef haar aanstaren met vuur in zijn ogen. Ook de mensen om hem heen keken haar aan. Ze voelde zich ineens erg ongemakkelijk en draaide zich om, hopende ditmaal niet opnieuw zijn hand om haar arm te voelen.

Tussen de actievoerders door begaf ze zich naar de ingang van het gebouw. Hoe subjectief het ook was, ineens kon ze nog maar weinig sympathie opbrengen voor de partij die buiten stond en was ze benieuwd naar wie zich aan de andere kant van het glas ophield. Aangekomen bij de grote deuren verbaasde ze zich over de zwartheid van het glas. Ondanks de donkere wolken die veel van het daglicht blokkeerden, moest ze beide handen tussen het glas en haar wenkbrauwen leggen om ook maar enigszins iets te kunnen zien. Haar ogen moesten enkele seconden wennen aan de duisternis, maar langzaam werden de contouren zichtbaar van de lobby die zich achter de gesloten deuren bevond. Een vloer van donker getinte, marmeren tegels, aan weerszijden aangekleed met varenachtige kantoorplanten, leidde naar een desk, waarboven in lichte letters de naam BioTec op de wand prijkte. Er zat niemand achter de desk. Christa probeerde naar links en rechts te kijken, maar er was in het geheel geen mens te zien. Ze voelde eens aan de deur, hoewel ze op voorhand wist dat hij niet zou openen en liep vervolgens achteruit, tot ze de ramen in de overhellende bovengevel kon zien. Deze waren al even zwart als de deuren.

 

Het gebouw leek volkomen verlaten. Ergens om de hoek hoorde ze twee van de actievoerders hun leuzen scanderen. De wind die over het braakliggende terrein aanwakkerde, maakte het echter onmogelijk om ze vanuit deze hoek te verstaan.

Dezelfde wind bracht regen met zich mee. De haarfijne druppeltjes die al de hele middag omlaag dwarrelden maakten plaats voor dikkere druppels. Aan de overkant van de straat zag ze Patricia, die haar opstaande kraag nog verder omhoog trok en beschutting zocht onder de arm van de man in de leren jas, die niet meer van haar zijde was geweken. Ze hielden het klaarblijkelijk voor gezien en begaven zich naar het begin van de weg, waar het spoortunneltje naar de kolonie leidde.

De regen nam in hevigheid toe. De demonstranten in de berm rolden hun e-ink posters op, die niet waterbestendig waren en renden er mee naar een busje dat even verderop geparkeerd stond. Een aantal anderen leek ook weinig zin te hebben in een plensbui, hoewel ze na alle motregen niet veel natter meer konden worden.

 

Christa veegde de druppels van haar MP7, stak hem in haar jaszak en liep met grote passen naar haar auto. Ze ging achter het stuur zitten, trok het portier dicht en keek nog enige tijd toe hoe de fanatiekste demonstranten de regen standvastig trotseerden. Om hun actie kracht bij te zetten begonnen ze allerlei leuzen te schreeuwen, in de hoop hiermee aan te tonen dat ook het weer hen er niet van zou weerhouden om BioTec het vuur aan de schenen te leggen. Toch won het stilzwijgende bedrijf vandaag de strijd met passieve vuist.

Niemand, maar dan ook niemand, liet zich zien. Alle ramen en deuren bleven hermetisch gesloten. Er was zelfs geen schaduw te zien van iemand die onopvallend en behoedzaam het gebeuren op straat gadesloeg. De politie was niet gebeld en ook de eigen bewakers lieten zich geen moment zien. Enerzijds voelde ze er veel voor om te vertrekken, maar anderzijds was ze te nieuwsgierig. Ze besloot nog even te blijven.